hare machtige hulp moeten verleenen wil men kans hebben van dwaalwegen te vermijden en tot goede resultaten te komen. Het eerste dat er te doen valt zal zeker wel dit zijn, dat men eene volkomen juiste voor¬

van de slingerlengteB boven de vastelanden en boven de oceanische eilanden (boven den oceaan zelf hebben zij nog niet plaats gehad), d. w. z. op de bepaling van de intensiteit der zwaarte, alsmede op de afwijkingen van het schietlood, d. i. de bepaling van de richting der zwaarte — dat de theorie de volgende feiten te verklaren heeft:

a. De intensiteit der zwaarte in het niveau van den zeespiegel is op de oceanische eilanden grooter dan op de vastelanden en de eilanden nabij de kust.

(Ik doe hierbij opmerken dat de bepaling der intensiteit door meting van slingerlengten nog altijd eene twijfelachtige waarde heeft, gelijk uit het boven gezegde aangaande de door Defforges aangetoonde fouten bij die metingen moet volgen; bovendien is het aantal der verrichte metingen nog niet groot).

b. De 'ntensiteit der zwaarte in het niveau van den zeespiegel is in het midden der vastelanden, gemiddeld gelijk aan die aan de kusten.

c. De niveaustanden van den zeespiegel zijn aan kusten, met orographisch zeer verschillende omgeving, gelijk.

d. Er bestaan belangrijke verschillen in de zwaarte-intensiteit binnen het gebied der oceanische eilanden en binnen dat der vastelandskusten.

(Opmerking als boven).

Over de verklaring dier verschijnselen bestaan nog zeer uiteenloopende meeningen, waarop wij hier niet kunnen ingaan. Hilber geeft een beknopt overzicht ervan; maar in elk geval zullen zoowel nauwkeurige controleering der tot dusverre verrichte slingermetingen als voortgezette waarnemingen betreffende de afwijking van het schietlood, vooral ook aan de kusten der wereldzee, noodig zijn, alvorens men met eenige waarschijnlijkheid over den werkelijken toestand zal kunnen oordealen; d. w. z. vóór men eenigszins gegronde hypotheses zal kunnen opstellen over den werkelijken stand van den zeespiegel over de geheele aarde, de dichtheid van den zeebodem, in vergelijking met dien der vastelanden enz. Op den feitelijken stand van den zeespiegel op een gegeven oogenblik, hebben — gelijk Hilber uiteenzet — ook andere omstandigheden invloed, zooals de verdamping en de watertoevoer door regen en door rivieren, het indringen van het water in de aardkorst, de dichtheid van het water, als gevolg van de temperatuur en de chemische samenstelling, de luchtdrukking enz.

Hilber bespreekt ook de abrasie en de transgressie, de theorieën betreffende de niveauveranderingen van den zeespiegel en de oorzaken daarvan, nl. of zij uitsluitend aan bewegingen van den zeespiegel moeten worden toegeschreven , dan wel aan deze en ook aan veranderingen in de vastelanden. Zeer vernuftig is o. a. zijne verklaring van de onderstelde daling van den zeespiegel aan de westkust van Scandinavië, in tegenstelling met de rijzing aan de oostkust; hij steunt daarbij op de beschouwingen van Zöppritz. in diens artikel: Ueber Scliwankungen des Meeresspiegels infuLge von geologischen Veranderungen, 1880, waarin de werking van den aanvoer der vaste stoffen uit het binnenland naar de kust, op den stand der zee wordt nagegaan.

Evenals Penck is ook Hilber van meening dat de abrasie niet zulk een belangrijke