heden vaststelt en een centraal-bureau, dat voor de uitvoering der genomen besluiten zou zorgen ').
Was aanvankelijk nog slechts gedacht aan eene Middel-Europeesche graadmeting, in 1867 kwam de Europeesche tot stand, bij gelegenheid der toen (30 Sept.—7 Oct.) gehouden conferentie te Berlijn. In latere jaren hebben herhaaldelijk opnieuw conferenties plaats gehad, waarop de verschillende landen door de uitstekendste geleerden werden vertegenwoordigd, nl. in 1871 en '73 te Weenen, 1874 te Dresden, 1875 te Parijs enz. In 1886 werd het Pruisische Geodetisch Instituut opgericht, dat door Helmert, geheel in den geest der nieuwere denkbeelden op het gebied der hoogere geodesie, bestuurd wordt2), terwijl generaal Baeyer inmiddels (1885) was overleden. Tevens heeft de geheele onderneming nogmaals eene uitbreiding verkregen in dien zin dat zij nu is geworden tot eene internationale aardmeting, waardoor de werkzaamheden nog meer dan tot dusver het geval was, tot het gebied der geophysiek zijn gebracht. De permanente commissie heeft de beschikking gekregen over bepaalde geldsommen welke door de staten worden verstrekt; het centraal-bureau is zoodanig met het geodetisch instituut te Berlijn in verbinding gebracht dat beide onder denzelfden directeur staan, die ook steeds lid der permanente commissie is en jaarlijks bericht geeft aangaande de werkzaamheid van het centraal-bureau, terwijl hij het plan voor het volgende jaar aan de goedkeuring der permanente commissie onderwerpt. De berichten betreffende de handelingen der 8ste algemeene conferentie der graadmeting, d. i. der iste conferentie van de internationale aardmeting, te Berlijn in 1886 gehouden, alsmede van die der permanente commissie te Nizza in 1887, zijn in 1887 en 1888, onder redactie van den secretaris dier commissie, A. Hirsch, uitgegeven.3)
Een overzicht van hetgeen in de verschillende staten in den laatsten tijd verricht is, vindt men in WGJ. t. a. p., p. 104 vgl., waar ook
1) Günther t. a. p., p. 332.
2) Günther, t. a. p. p 336.
3) WGJ. XIII, 1889, p. 104. (Bericht van Hergesell en Rudolph).
Gelijk men weet is in ons land de arbeid der graadmeting opgedragen aan Prof. H. G. van de Sande Bakhuyzen. Als lid der permanente commissie welke in 1887 te Nizza vergaderde, gaf hij een verslag van de gedane lengte-, breedte- en azimntbepalingen, Perrier deed zulks betreffende de basismetingen, Helmert aangaande de afwijkingen van het schietlood en de slingermetingen. Men zie ook ons tijdschrift 1881, M. p. 112; 1882, M. p. 148; 1883, M. p. 28; 1884, M. p. 302; 1885, M. p. 162 en 1886, M. p. 114.