Batoedaü en Kabila ertsafzettingen van goud en andere metalen bevat. Ook de meeste rivieren voeren stofgoud mede. In vroegere tijden, toen nog de verplichte goudleverantie aan het Gouvernement bestond, riep de Radja zijne onderhoorigen in grooten getale op en werden de mijnputten met primitieve hulpmiddelen bewerkt. Volgens de overlevering moet toen heel wat leed in die mijnen geleden zijn, daar de Radja 't leeuwendeel nam en de rest voor de Compagnie was, terwijl de bevolking niets, ja dikwijls geen eten, ontving. Bij Von Rosenberg kan men nalezen op welke primitieve wijze het erts gestampt en gewasschen werd en met hoeveel levensgevaar het afdalen in die primitief gegraven mijnputten gepaard ging. Thans, nu die putten niet meer in heerendienst kunnen worden bewerkt, is geen inlander in staat de benoodigde werkkrachten bijeen te brengen, noch tot het graven van nieuwe putten, noch tot het in orde brengen der oude. Die oude mijnputten toch staan gedeeltelijk onder water en de inlander mist de middelen om ze weder droog te maken. Nu en dan tracht de een of ander nog wel eens daaruit wat erts machtig te worden, doch zonder veel resultaat. Ook het wasschen van stroomgoud uit de rivieren geeft slechts een sober bestaan. Zoolang dus Europeesch kapitaal en industrie niet de behulpzame hand reiken zijn de schatten, die de bodem bevat, tot niets nut en blijven geheel en al als dood kapitaal liggen. Reeds zijn verschillende concessie-aanvragen sedert geruimen tijd in behandeling en "t is voor Gorontalo te wenschen, dat spoedig eene gunstige beschikking in deze worde genomen, opdat, door de ontginning op groote schaal van den goudrijkdom des bodems, geld onder den inlander worde gebracht en het land in bloei toeneme.

De handel van Gorontalo is in de laatste decennia verbazend toegenomen. In 1856 bedroeg de invoer te Gorontalo slechts ƒ 9,862,— terwijl voor eene waarde van f 25,004,— werd uitgevoerd. In 1886 daarentegen was de invoer gestegen tot /1,382,312,— en de uitvoer tot f 1,359,667,— vide Blz. 19 van het Koloniaal verslag over 1889. Deze cijfers, die nog steeds stijgende zijn, bewijzen meer dan ellenlange vertoogen. Van uit de hoofdplaats wordt veel handel gedreven met de zelfbesturende rijkjes in de Bocht van Tomini. De boschprodukten als gom-copal, rotan en verfhout, van de Togian-eilanden ook copra, flora schelpen, een weinig schildpad en was worden tegen handelsgoederen, meest lijnwaden en koperwerk, ingeruild en met kleine op Europeesche wijze getuigde schoeners, van daar gehaald en naar Gorontalo gebracht, waar zij in de pakhuizen worden opgestapeld, totdat ze door stoomers van Singapore of door de mailstoomers worden afgehaald. Ook groote Europeesche