niet hoog. Des morgens wijst de thermometer in den Oostmoeson (van Juli tot October) nog beneden 70° Fahrenheit en overdag zelden meer dan 85°. In den Westmoeson en in de kenteringmaanden is de temperatuur iets hooger. De Noord-Westewinden, die over het moerassige meer van Limbotto strijken, zijn ongezond en brengen te Gorontalo veelal koortsen aan, terwijl zij op de Noordkust te Kwandang mede malariakoortsen doen ontstaan, omdat zij daar, hoewel uit zee komende, toch over de koralen en moerassige stranden moeten heenstrijken. De Oostmoeson is de gezondste tijd. De Zuid en Zuid-Oostewinden, geperst door de fiauwe kloof van het kustgebergte en dan over Gorontalo met elders in Indië ongekende kracht heenwaaiende, brengen er veel toe bij om de temperatuur laag te houden. Hoewel die wind lastig is schijnt hij de lucht zeer te zuiveren, en meermalen is gebleken, dat epidemische ziekten, die Gorontalo teisterden, haar kracht verloren zoodra de Zuid en ZuidOostewinden krachtig doorstonden.
Uiterst moeielijk is het voor plaatsen, die zoo dicht onder de linie liggen als Gorontalo, het begin en het einde van Oost en Westmoeson juist aan te geven. Ook is de regenval zeer ongelijk. Zijn er jaren van groote droogte als 1888, toen de regenval te Gorontalo slechts 710 millimeters bedroeg, de kleinste van al de buitenbezittingen (Koloniaalverslag 1889 Blz. 123), in andere jaren zijn de regens daarentegen het geheele jaar door weder overvloedig, ja zelfs heb ik 4 jaren lang in de maanden Juli en Augustus, dus in het hart van den Oostmoeson, de hoogste waterstanden genoteerd.
Herhaaldelijk werd Gorontalo in de laatste jaren door epidemieën geteisterd, in 1883 en 1884 door pokken, in 1885 en 1886 door cholera, die hevig woedden en velen ten grave sleepten.
De meest voorkomende ziekten zijn overigens catarrhale aandoeningen, koorts en buikziekte, de laatste waarschijnlijk een gevolg van het slechte drinkwater, zoowel dat uit de rivieren, die in de laag gelegen streken natuurlijk met allerlei afval verontreinigd zijn, als dat uit de putten, hetwelk sterk kalkhoudend is.
Ook is de ligging der hoofdplaats Gorontalo uit een sanitair oogpunt niet gunstig te noemen. Gelegen als het is aan de samenvloeiing van twee rivieren, de Bolango en de Bone, heeft het veel van bandjirs te lijden, en staan de Boegineesche en Chineesche wijken, zoomede de kampong door inlandsche Christenen bewoond, minstens eens per jaar dagen lang onder water. Natuurlijk dat na 't wegvallen van het water zich allerlei miasmen uit den drassigen bodem ontwikkelen. Eene verplaat-