aardig kluitje geld bij komt, wanneer men gaat rekening houden met hetgeen oorlog ten nutte van het volk aan aard- en kunstwerken verarbeidt. Wij zullen thans een naderen blik slaan op elk der genoemde rubrieken.

I. Rivieren.

In 1889 kwamen geene buitengewoon hooge en lage rivierstanden voor; de dijken werden derhalve niet buitengemeen bedreigd en de scheepvaart ondervond bijna geene belemmering op Waal, Rijn, IJsel en Merwede; zelfs behoefde de stoombootdienst van Roermond benedenwaarts langs de Maas geen enkele maal te worden gestaakt. Hoogerop blijft deze rivier voor geladen schepen onbruikbaar.

Ook van ijsgang had de scheepvaart weinig en de stoomvaart genoegzaam in het geheel geen last, zelfs op Nieuwe Maas en Scheur bleef deze laatste ongehinderd. Op de kleinere stroomen, zooals Zwarte Water, enz., ondervond men iets meer stremming doch van weinig belang.

Enkele stormvloeden kwamen voor; waarvan alleen die van den gen Februari noemenswaardige schade aan rijkswerken toebracht. Die vloed stuwde het rivierwater op tot 3,47 M. boven A. P. te Schoonhoven, en tot 2,91 M. te Genemuiden.

Met normaliseering werd op alle groote rivieren voortgegaan door baggeren en kribwerken, met name langs de Waal, die als scheepvaartweg geen noemenswaardigen hinder opleverde; merkwaardig genoeg werd het grootste bezwaar ondervonden door het zinken van wel 14 schepen, waarvan de meesten spoedig konden worden gelicht en verwijderd.

Eenige vergunningen werden verleend tot het machinaal baggeren van grint, hetgeen medewerkt tot de verdieping van het bed. De toegang van de Gorinchemsche haven werd vergemakkelijkt door het baggeren van ruim een half millioen M'; de bovenmond der Merwede is onderhevig aan voortdurende afwisseling. De beneden-Merwede en het beneden deel der Nieuwe-Merwede bleven in uitmuntenden staat, wat het vaarwater betreft. Door onverdeelde zorgen bleef de Noord eene geul van minste diepte 3 M. behouden. Ook Haringvliet en Hollandsch diep verkeerden in goeden toestand.

Rijn en Lek leverden door goed onderhoud, baggering en aanleg van kribben minder bezwaar op dan in vorige jaren en werden onafgebroken bevaren. Hier wisselden de gemiddelde diepten ten opzichte van den middelbaren rivierstand af: van 2,38 M. bij Remmerden en Ammerstol tot 2,68 M. bij Opheusden, en in de Waal: van 3,18 M. bij Ophemert tot 4,25 M. boven Huihuizen.