«■na

ken een voorstander te zijn der vergelijkende ethnologie. In zijn eersteling: „Het landbezit in de Minahasa," schreef hij reeds: „Elke beschrijving van de eene of andere maatschappelijke instelling van een volk ontleent voornamelijk daaraan hare waarde, dat men haar in verband beschouwt met eene dergelijke instelling bij andere volken of stammen, en zooveel mogelijk de daartusschen bestaande punten van overeenkomst opspoort." Aan die vergelijkende methode, door hem nader ontwikkeld in den aanhef zijner in 1883 in „de Indische Gids" gepubliceerde meesterlijke verhandeling: „Over de verwantschap en het huwelijks- en erfrecht bij de volken van het Maleische ras," bleef hij in alle zijne stukken getrouw. Hij kon dit doen omdat hij blijkbaar eene verbazende belezenheid, een uitmuntend geheugen en een logisch verstand bezat en daarbij eene uitstekende wijze van werken had. Zijne bekendheid met het sanskriet en het arabisch, met vele polynesische en europeesche talen maakte dat schier geene bron voor hem gesloten behoefde te blijven. Zijn uitstekend geheugen, zijne methodische werkwijze en zijn logisch verstand deden hem van het gelezene steeds op het juiste oogenblik gebruik maken.

De overgroote massa aanhalingen, welke Wilken ter adstructie zijner betoogen noodig achtte en zijne voortdurende uitweidingen om aan te toonen waarin het in Ned.-Indië bestaande overeenkomt met of verschilt van het elders bestaande, maken soms de lezing zijner stukken eenigszins vermoeiend. Maar gaarne getroost men zich die inspanning om het zeer vele waarmede hij onze kennis verrijkt.

Daarbij was zijne methode zeer suggestief, wekte anderen op zich aan soortgelijke studiën te wijden en te trachten duistere punten op te helderen. Uit menig stuk uit onze koloniale tijdschriften blijkt dat Wilken's artikelen anderen opwekten zich ook met ethnologische studiën bezig te houden. Hoe vruchtdragend in dat opzicht zijne methode was, bleek het duidelijkst bij de volgende omstandigheid. In [888 was in 't Instituut's „Bijdragen" opgenomen Wilken's verhandeling: „De verbreiding van het Matriarchaat op Sumatra," waarin op onderscheiden leemten in onze kennis was gewezen. Ten verzoeke van het Instituut, waren door den Minister van Koloniën een aantal overdrukken dier verhandeling naar Indië gezonden ter uitreiking aan de ambtenaren op Sumatra, met uitnoodiging onderzoekingen in te stellen, tengevolge waarvan de bestaande leemten zouden kunnen worden aangevuld. Dientengevolge ontving het Instituut niet minder dan negen nota's, afkomstig van ambtenaren bij het binnenlandsch bestuur in Zuid-Sumatra. Deze, in handen gesteld van Wilken, die intusschen ook nog andere bronnen was machtig geworden