een man niet te vinden zijn, dan acht hij het niet onmogelijk dat onder de reeders en kooplieden iemand wordt aangetroffen, wiens belangstelling door de ontzaggelijke voordeelen, welke de exploitatie der zuidelijke zeeën kan opleveren, gewekt wordt en die de zaak zou aandurven. Met dezen zouden zich dan Regeering, particulieren, wetenschappelijke en commercieele vereenigingen als 't ware kunnen verbinden, om, uit een finantieel en wetenschappelijk oogpunt beide, goede resultaten te verkrijgen.

Ten slotte bespreekt de heer Ruijs de uitvoering der zaak. Een of twee voor de Ijsvaart ingerichte walvischvaarders met stoomvermogen, bemand voor een deel met Nederlandsche matrozen, voor een ander deel met manschappen, die met de walvischvaart bekend zijn, zullen gedurende den zomer zich op zoo hoog mogelijke breedte met het vangen van walvisschen en robben bezighouden , en, wanneer de ijstoestanden het toelaten, tot de door Ross ontdekte guano-eilanden of tot andere vindplaatsen van die meststof zien door te dringen. Natuurlijk hebben die walvischvaarders een wetenschappelijken staf van hydrographen, geologen of biologen etc. aan boord tot het verrichten van de vereischte waarnemingen. Tegen het einde van den zomer wordt die staf en een gedeelte der bemanning ergens op een in het eigenlijk antarctisch gebied gelegen station gedebarqueerd, uitgerust als op de stations der poolcampagne 1882 83, terwijl de stoomschepen de verkregen lading naar een haven brengen, die te voren bepaald is en waar zij die van de hand kunnen doen. Bij dit deel van het voorstel is het van belang er aan te herinneren, dat men der Regeering te Victoria heeft voorgeslagen een premie van 800—1000 £ uit te loven voor iedere 100 ton traan, zuidelijk van den óósten breedtegraad gewonnen en te Melbourne ontscheept. Gaat deze daarop in, dan bestaat er althans eenige kans de kosten der expeditie te zien verminderen.

Het volgende jaar begeven zich de stoomschepen, opnieuw geproviandeerd, andermaal naar het Z., nemen den wetenschappelijken staf weer op , doen een tweeden zomertocht, liefst in een ander deel der Zuidelijke IJszee en aanvaarden daarna voor goed de terugreis naar het Noorden. Het doordringen tot hooger zuidelijke breedte acht de heer Ruijs niet moeilijk, dewijl dit vroeger reeds (Weddell), en zelfs met scheepjes van 160 a 165 ton, geschied is; ook, dewijl zij, die het verst zuidwaarts kwamen, öf een open zee, öf een zeer veranderlijken ijsgordel aantroffen. Zelfs het overwinteren kan met de thans opgedane ervaring, vooral ten opzichte der scheurbuik, geen bezwaar meer opleveren, terwijl de ondervinding tevens heeft geleerd, dat, als de middelen gevonden zijn, in ons land nog degelijke, krachtige en energieke mannen genoeg gevonden worden,