heid te vermijden, ons van verdere mededeelingen zullen onthouden ') en liever nog met een enkel woord nagaan wat met de gesnelde hoofden geschiedt, daar deze niet altijd op dezelfde wijze worden geprepareerd. Vooral komt hierbij de waarde van den schedel in aanmerking want een mannenschedel geldt meer dan die eener vrouw, een Maleische meer dan een Dajaksche, een Chineesche meer dan een Maleische, maar het meest van allen geldt een Europeesche kop. „Het hoofd van den bevelhebber der Onrust", aldus deelt de heer Perelaer mede, aan wiens „Ethnographische beschrijving" ook het bovenstaande is ontleend „is in ontelbare kleine stukjes gespleten, welke, onder de stammen der boven Doeson verdeeld, aldaar de hoogste waarde bezitten en aan het verre nageslacht als heiligdommen zullen nagelaten worden."

Het hoofd van een gesneuveld militair, wiens lijk door de onzen in het riet aan de oevers van de Ajoe-rivier verborgen en door de Dajaks gevonden was, werd in de boven-Kahajan voor een Balanga2), ter waarde van 4000 gulden, verruild 3).

Als een algetneene regel mag bovendien nog aangenomen worden, dat de waarde van een schedel voor een Dajak van dien aard is, dat hij ze slechts ongaarne van de hand doet, zelfs nog heden ten dage.

Boven zeiden wij reeds hoe de Zee-Dajaks hunne schedels voor bederf behoeden en bewaren. Hier kan nog aan toegevoegd worden, dat sommige stammen, zooals bijvoorbeeld de Kahajan's, ze eerst zorgvuldig van het vleesch en haar ontdoen (dit laatste dient ter versiering van mandauw en schilden) en daarna de vleeschdeelen door getah pertjah, dat met tin

1) Belanghebbenden verwijzen wij naar:

Bakker, Het rijk Sanggau. Tijdschr. van Ind. Taal-, Land- en Volk , dl. XXXIX. blz. 424. Kater, Uitrusting van een Dajak ter Wester-afdeeling van Borneo die uit snellen gaat. Vertaling eener Maleische nota, geschreven door Wan Masjehoer, Djaksa te Sintang. Tijdschr. v. Ind. Taal-, Land- en Volkenk., dl. XXIV, blz. 234. Van lvessel, Ind. Archief, I, dl. II, blz. 1S5 v. v. (De schedels, door hem medegebracht, bevinden zich voor het grootste gedeelte in het Royal Surgeon Museum te Londen). V. Lijnden, Nat. Tijdschr. van Ned. Ind., II, hlz. 607 S. Muller, Reis in het zuidelijke gedeelte van Borneo, Verh. tot de Nat. Gesch. der Nederl, Overz. Bez., afdeeling Land- en Volkenk., blz. 408. Bock, Unter den Kannibalen von Borneo, blz. 245 v. v. Grabowsky, Die Olo-Lowangan in Siidost-Borneo. Auslund 1888, blz 583 v.v. Michielsen, Verslag eener reis door de boven-distrikten der Sampit en Ivatingan1-ivieren in Maait en April 1880. Tijdschr. v. Ind. Taal-, Land- en Volkenk., deel XXVIII, blz. 17. enz.

2) Heilige pot.

3) Perelaer, o. c„ blz. 168.