treden. Zoo meldde de Java Courant onlangs, dat in Januari dezes jaars in de onderafdeeling Melawi (afdeeling Sintang) door eenige Tebidah en Andau dajaks een sneltocht naar de Melawis was ondernomen, die twee dezer hunnen kop kostte. Deze tocht had plaats onder aanvoering van een tot dezen laatsten stam behoorenden Dajak. Uit weerwraak werden daarop diens vader en moeder door eenige Dajaks van Nanga Penahaja gedood. Daar de moeder een Lakaweivrouw was, wilden nu haar stamgenooten weerwraak nemen op Melawi dajaks van Nanga Penahaja. Dit werd echter door den controleur van Melawi voorkomen, die op 21 Februari te Pagar Lebata een verzoening tusschen de Melawi en Lakaweistammen wist tot stand te brengen. Tijdens de onderhandelingen staken de Tebidah- en Andau Dajaks in den nacht van 19 op 20 Februari een huis en zes padi-schuren van nabij pagar Lebata wonende Melawi-dajaks in brand, waarbij een der laatsten zwaar verwond werd.
Daar de Melawi-dajaks op de Tebidahs geen wraak durfden nemen, zonden deze aan de eerstgenoemden op 20 Februari verschillende in rood katoen gewikkelde „pantuk bekaka" (in hout nagebootste snavels van vogels), waaraan vruchten van de tubaplant (Milletia secicea) waren vastgehecht.
Daarmede wilden de Tebidahs te kennen geven, dat de Melawi-dajaks door middel van tuba zelfmoord plegen, of zich in den vervolge als vrouwen kleeden moesten, volgens Dajaksche begrippen een ongehoorde uitdaging. Een paar dagen later werden weder twee Pangin-Dajaks in de Oeloe Ella (zijtak van de Melawi) gesneld ').
Ook bij de Patang Loepar-dajaks, en andere stammen meer in de binnenlanden gevestigd bestond eertijds dit gebruik algemeen. Pij de bewoners van het dorp Roedjak bijv. werd, toen de heer Grabowsky dit bezocht, een nog versche schedel aan een paal gebonden, waaromheen ter zijner eere werd gedanst. Daarna werd deze schedel zegenend over de hoofden der aanwezigen rondgezwaaid2). Pij de mede in deze streken verblijf houdende Kahajans bestond een dergelijk gebruik 3).
Hiermede meenen wij van het koppensnellen zelve op Porneo te mogen afstappen, ofschoon nog talrijke gegevens aan het bovenstaande zouden kunnen worden toegevoegd. In hoofdzaak komen deze berichten op het reeds aangeteekende neder, zoodat wij, om al te groote uitvoerig-
1) Indische Tolk van 20 Mei 1891.
2) Grabowsky, Dajaksche Sitte und religiöse Gebr&uch, Globus, dl. XLII, blz. 214.
3) Spencer St. John o. c., blz. 314. Wil ken, Schedel vereering, blz. 12, noot 34.