Een respectabel cijfer van ruim elf millioen, en daarmede zijn wij niet aan 't einde van hetgeen ons het boven water houden van Nederland eigenlijk kost, want gemeenten, waterschappen en provinciale besturen werken daartoe met alle kracht mede en offeren er menige penning voor op; wij zullen daar enkele sprekende voorbeelden van opnoemen.
Laat ons nu eens nagaan wat de rijkswaterstaat in 1890 tot stand bracht en in stand hield, ons noodwendig tot hoofdzaken beperkende.
In dat jaar kwamen evenmin als in 1889 buitengewoon hooge of lage waterstanden voor en wij bleven voor buitengewone stormvloeden bewaard, Men zou dit een stap tot den vrede (met de elementen) kunnen noemen, jammer maar dat de aanvallen van die vijanden, zoo onverhoeds, zoo verraderlijk zijn, dat alleen een kostbare, gewapende vrede denkbaar is.
Rivieren.
De hoogste stand van den Boven-Rijn en zijne takken werd waargenomen te Nijmegen op 21 Januari en 1 Februari, met 12,30 M. -j- A. P., de laagste op 8 Maart was 7,63 M. -f A. P.; dus toch een aanmerkelijk
verschil in zulk een normaal jaar.
In het laatst des jaars was de stand der bovenrivieren doorgaans boven middelbaar peil, o. a. doordien er dikwerf drijfijs aanwezig was. Dat die stand op den IJsel invloed uitoefende, blijkt uit het feit dat in het geheele jaar geene uitstrooming van de Willemsvaart naar die rivier plaats greep.
De scheepvaart bleef dus meestal ongehinderd, doch een paar maal kwam het voor dat bij lagen waterstand op de Waal op enkele punten 2 M. en minder diepte in de vaargeul .werd aangetroffen. Overigens kon zelfs de Maas beneden Roermond het geheele jaar door gebruikt worden door de stoombootdienst van Berger.
Meer belemmering bood de ijsbedekking aan; van half Decembei af kan men zeggen, was bijna overal de scheepvaart gestremd, behalve beneden Rotterdam, zoodat deze haven voortdurend buitenlandsch verkeer kon onderhouden, waarvan dan ook partij werd getrokken.
Al werd Nederland niet geteisterd door buitengewone stormvloeden, toch kwamen er enkele vrij belangrijke voor; zoo o. a. op 26 en 27 Januari en 2 October, toen het water te Gorinchem respectievelijk tot 3.45 en 3,53 M. + A. P. werd opgestuwd; noemenswaardige schade werd daardoor niet toegebracht, terwijl ook de ijsgang onze dijken spaarde.
De hoofdzakelijkste uitgaven strekten dus tot instandhouding en verbetering van het vaarwater, en de uitgaven voor kribwerken en uitbagge-