haalt, worden gevonden, dat er nieuwe gezichtspunten worden geopend en grondslagen worden gelegd voor den opbouw van tot dusverre nagenoeg geheel verwaarloosde onderdeelen der geographische wetenschap, dat alles behoeft nauwelijks gezegd te worden. Maar dat de deugden des schrijvers ook met zijne gebreken gepaard gaan, mag evenmin verzwegen. De Duitsch wijsgeerige diepte en grondigheid gaat dikwijls vergezeld van eene wijdloopigheid — bijna hadden wij gezegd „langdradigheid" — die de lezing van het werk tot een niet alleen inspannenden, maar vaak ook hoogst vermoeienden arbeid maakt.
Men kan, bij een geograaf van Ratzel's richting, niet verwachten natuurhistorische of geologische problemen aan de orde gesteld te vinden ') en in het „Vorwort" drukt hij zijn leedwezen erover uit dat „de wetenschappelijke geographie zich met toenemende voorliefde gewend heeft naar het geologische grensgebied". Hij gelooft niet meer dat het voortgaan op den weg van Karl Ritter door alle geografen van onzen tijd beschouwd wordt als „wesentlichste Forderung der allgemeinen Geographie." Het gevolg daarvan is, volgens Ratzel, dat de geographie welke aan de Duitsche universiteiten wordt onderwezen, vaak eene geheel andere wetenschap is dan degene welke zij die zich later aan het onderwijs willen wijden, te onderwijzen zullen hebben aan de middelbare school2). De staatkundige aardrijkskunde geeft nog nagenoeg dezelfde verwarde verzameling van statistische , topographische en historische bijzonderheden als ten tijde van Btlsching en de belangrijkste daadzaken voor de praktische staatkunde, zooals oppervlakte en grenzen der staten, worden met eenige getallenopgaven kort afgehandeld.
Van zulke denkbeelden vervuld heeft de schrijver getracht het geheele gebied der statische Anthropogeographie zoo te overzien en in te deelen, als een kolonist met een stuk nieuw land doet. Na de inleiding, waarin voor de algemeene biographie de grond wordt aangewezen in een „hologaische Erdansicht" en de biogeographische werking van de gedaante der aarde wordt besproken,3) vinden wij in het eerste hoofdstuk behandeld
1) Dat Ratzel zich evenwel van tijd tot tijd bezighoudt met studiën op het gebied der physische geographie blijkt uit zijne bijdrage: Die Schneedecke, besonders in deutschen Gebirgen. Heft 3, Band IV der Forschungen zur Deutschen Landes- und Volkskunde.
2) Men kan uit het overzicht van Simony's arbeid aan de universiteit te Weenen (p. 883) zien, hoe ook die geleerde dat bezwaar inzag en er aan tegemoet wilde komen.
3) De schrijver verklaart in de aanteekening op p. XL1I, hoe hij ertoe gekomen is het woord «hologaisch" in het leven te roepen. De bedoeling is dat, bij de geographische beschouwing, de geheele aarde als het tooneel van het leven en den strijd der