geleerden, maar dat maakt voor ons het feit niet minder belangrijk, dat te Weenen reeds zoo vroeg aan de geographie — hier in ruimeren zin als cosmographie opgevat') — eene plaats bij het universitair onderwijs werd toegekend; te meer daar met Johann von Gmunden in 1408 een tijdperk begon, waarin vakgeleerden van den eersten rang op het gebied der astronomie en geographie den arbeid voortzetten, zooals Peuerbach, Regiomontanus, Pickel (Celtes) — die te Spiers het bekende Itineranum van Antoninus (later Tabula Peutingeriana genoemd) ontdekte — Spiezheimer (Cuspinianus), Stab (Stabius) e. a. In die dagen werden te Weenen verscheidene werken over geographie, met name ook die van schrijvers der oudheid (Pomponius Mela, Tacitus, Plinius), gedrukt.
Ook in de 16de eeuw telde de universiteit vele geleerden die, als wisen natuurkundigen, de geographie onderwezen. — Paul Fabncius was een uitstekend sterrekundige die in Augustus 1574 met zijne collega s, Johann Aicholz en den botanicus Clusius, den 1892 meter hoogen Oetscher beklom, ten einde geographische plaatsbepalingen te verrichten, nadat hij ook reeds eene kaart van Oostenrijk vervaardigd had, die verloren is gegaan. De eigenlijke geograaf van die dagen was echter de geneeskundige Wolfgang Lazius, die geographische beschrijvingen van Hongarije (1556) en Oostenrijk (1561) in het licht gaf, waarbij hij kaarten voegde welke, evenals die van Tirol, Stiermarken, Istrië en Kanntie,
door hemzelf op koper waren gegraveerd.
Over de 17de en de eerste helft der 18de eeuw valt weinig mede te deelen, maar onder de regeering van Maria Theresia onderging de universiteit, meer in het bijzonder de philosophische faculteit, groote veranderingen , waarbij men vooral het oog had op de praktische zijde van het onderwijs. Er werden professoraten ingesteld voor geschiedenis, numismatiek, diplomatie, aardrijksbeschrijving en oeconomie; de geographie verkreeg nogtans geen afzonderlijken leerstoel. De hoogleeraar in de natuurhistorische wetenschap was tevens belast met het onderwijs in de natuurkundige aardrijksbeschrijving en de technologie. Later ging de geographie in handen van den hoogleeraar in geschiedenis over en in 1805 hield het onderwijs daarin geheel op. In het tijdperk van de laatste helft der 18de eeuw zijn weinig geographische werken verschenen; het belangrijkste is zeker wel de groote kaart van Galicië, door den JezuïtLiesganig ontworpen, die ook de eerste graadmetingen in Oostenrijken Hongarije uitvoerde.
1) Overeenkomstig de geschriften van Aristoteles, welke den voornaarosten grondslag der scholastieke geleerdheid vormden, werden voorlezingen de coelo et mundo gehouden. (Penck, p. VII).