indruk, dien hij ontving, aan zijne lezers terug te geven dat wij ook om die reden de lectuur van zijn „Aux Antipodes" met alle gerustheid en warmte aan onze lezers durven aan te bevelen. Dat hij, bij het bereiken en beschrijven van zoovele steden en volken, niet diep heeft kunnen doordringen en in die beschrijvingen zich tot de hoofdzaken heeft moeten bepalen, ligt in den aard der zaak. Toch heeft het ons getroffen, hoe hij, vooral in Australië en Nieuw-Zeeland (waar hij dan ook het grootste gedeelte van zijn aan de reis besteeden tijd doorbracht), zooveel wist te bereizen en zoo goed wist te zien. Hij wordt daardoor in staat gesteld, niet enkel een vergelijking tusschen de Engelsche koloniën onderling te maken, maar deze vergelijking ook uit te strekken tot die der Engelschen in Australië en der Franschen op Nieuw-Caledonië. Aan Zuid-Amerika (Brazilië en de Argentijnsche Republiek) worden de drie laatste der 19 hoofdstukken geschonken.
Hoewel wij den lezer gaarne meer bijzonderheden uit het zoo goed geschreven werk zouden willen mededeelen, moeten wij ons, met het oog op de ruimte en ook om de moeilijkheid der keuze tusschen die zoovele bijzonderheden, daarvan onthouden. Wij eindigen liever met den wensch, dat de Heer Verschuur, zoo hij van enkele onderdeelen zijner reis uitvoeriger aanteekeningen heeft gemaakt, deze voor ons Tijdschrift in gereedheid zal willen brengen; of met de uitnoodiging, zijne reisindrukken op een vergadering van het Nederlandsch Aardrijkskundig genootschap ter sprake te brengen. Het Bestuur zal met dezen reiziger, die zoo goed ziet en beschrijft, gaarne nadere betrekkingen aanknoopen en onderhouden.
Statistiek der Scheepvaartbeweging op de rivieren en kanalen in Nederland in 1890. Uitgegeven door het Ministerie van waterstaat, handel en nijverheid. 'sHage, Gebr. van Cleef. 1891.
Wij vestigen nogmaals met groote ingenomenheid de aandacht op deze voor de kennis van het verkeerswezen hier te lande zoo belangrijke publicatie, ons ook nu weder welwillend toegezonden.
Zij stelt in het licht, dat de scheepvaartbeweging op de rivieren in 1890 levendiger was dan in 1889, wat hoofdzakelijk moet worden toegeschreven aan de over het algemeen gunstige waterstanden. Het aantal en de gemiddelde inhoud in M3 van de stoomschepen, die van den Rotterdamschen waterweg en het Noordzeekanaal gebruik maken, zijn steeds toenemende. Hetzelfde geldt van de zeilschepen, die laatstgenoemd kanaal bevaren. Van die, welke den Rotterdamschen waterweg in 1890 passeerden, nam het aantal toe, doch de gemiddelde inhoud verminderde.