In hetgeen de heer T. aan 't eind als een wensch uitspreekt, treft mij nog weer bijzonder die van „profielen overeenkomstig de werkelijkheid." Sprak ik boven van een onzinnigen eisch, deze zou naïef te noemen zijn.
Was de eisch nog: een profiel volgens een goede kaart (Stieler, Andree), maar neen! overeenkomstig de werkelijkheid! De moeite van deze constructie laat ik daar, of liever, hieromtrent verwijs ik naar 't boven geschrevene over de kaartjes overeenkomstig de werkelijkheid, maar — ik zou al weer niet bereiken, wat ik juist wil; de leerlingen zouden door de boomen 'tbosch niet zien. Ik wil juist: vereenvoudiging, weglating van details, hoofdzaken voorop en die scherp aangegeven, — om aldus een beeld te krijgen, eenvoudig en toch juist, geschikt om er op voort te bouwen en het uit te breiden, door zijn eenvoudigheid begrijpelijk, door zijn scherpte blijvend.
't Schijnt mij toe, dat in de laatste regels van zijn beoordeeling de heer T. een kaart uitspeelt in mijn voordeel, waar hij spreekt van de moeilijkheid, den leerling „een juist inzicht te doen krijgen in de terreinvoorstellingen op goede kaarten." Dat is juist mijn meening; edoch — die moeilijkheid wordt veel geringer, als men daarbij de kaarten gebruikt van mijn Schetsatlas.
Ik eindig met op te heffen een bezwaar, door den Heer T. geüit, nl. dat „het voor den leerling zeer lastig zal zijn, de beide atlassen opengeslagen vóór zich op den lessenaar te hebben." Op alle middelbare scholen en gymnasia zijn waarschijnlijk banken voor 2 jongelui; bij mij neemt steeds één der 2 van eenzelfde bank een gewonen atlas mee, de ander den Schetsatlas; de beide atlassen kunnen dan opengeslagen naast elkaar liggen.
Breda, Sept. 1891. H. A. R.
Ik ben het met de redeneeringen en qualifieaties van den heer Rijkens niet eens; maar, aangezien er nu al meer dan genoeg over het onderwerp gezegd is, zij het oordeel erover verder aan den lezer overgelaten. T.