beteekenis van de ligging der plaatsen wordt, in een afzonderlijk hoofdstuk, nader uiteengezet aan het slot der beschrijving (Siedlungen); maar, om het ronduit te zeggen, wij vinden het jammer dat die „Siedlungen" niet meer in onmiddellijk verband met de kust- en de bodemgesteldheid zijn gebracht; te meer daar de schrijver de beteekenis daarvan — met name van de waarde van den grond in verband met de verdeeling der bevolking — toch zeer goed heeft ingezien, blijkens hetgeen hij in het vijfde hoofdstuk zegt. Door de verschillende factoren, die op den toestand der bevolking en hare verdeeling, alsmede op de verspreiding der groote centra betrekking hebben — nl. de kustgesteldheid, de orographie, den bodem ten opzichte zijner vruchtbaarheid en zijner minerale schatten en eindelijk het klimaat — meer samen te vatten en in hunne onmiddellijke uitwerking te schetsen, zou de schrijver meer eenheid, meer leidende gedachte in de beschrijving hebben gebracht; de gedachte die men in de „Vorbemerkungen" van het hoofdstuk over „Siedlungen" aantreft. Zoo zal het er wellicht ook eens toe komen, dat bij geographische beschrijvingen de hoofdstukken „orographie" en „geologie" niet meer als afzonderlijk en van elkaar onathankelijk worden beschouwd, maar dat aan de geologie juist datgene zal worden ontleend, wat, als grondslag voor de orographische (en de kust-) beschrijving, noodig is tot het verkrijgen van het juiste inzicht in de geographische gesteldheid des lands i). Laat ons nog hier bijvoegen, dat de hydrographie door Hahn vrij kort wordt afgehandeld en daarvoor niet eens een afzonderlijk hoofdstuk is bestemd, hetgeen echter voor een deel te verklaren is uit de omstandigheid dat Groot-Britannie geen rivieren van beteekenis heeft. Indien wij nog eens op het werk van Reclus terugkomen, is het om er op te wijzen, dat daarin veel minder onderafdeelingen worden gemaakt bij de beschrijving der verschillende deelen van Frankrijk. Reclus neemt een bepaald gebied, dat z. i. geographisch als eene eenheid beschouwd kan

IJ De geograaf zal dan, indien hij bij zijne voorbereidende studiën ook de geologie beoefend heeft, kunnen volstaan met een algemeen inzicht in de ontwikkeling van de geologische geschiedenis der aarde, de kennis van de hoofdtijdperken, een juist begrip van de veranderingen in de oppervlakte der aardkorst door de dislocaties die daarin plaats hebben (zie o. a. het werk van De Margerie en Heim: Les dislocations de 1'e'corce terrestre) en van de invloeden van erosie, abrasie en denudatie, alsmede van de beteekenis der grondsoorten (in het algemeen der gesteenten aan de oppervlakte) voor de cultuur van verschillende gewassen enz.; een ook thans nog weinig ontgonnen terrein van onderzoek. De geologische problemen zal hij dan gaarne aan de mannen van het vak ter oplossing overlaten.