waardige bijzonderheden mede omtrent de hydrographische onderzoekingen der Zwitsersche en Fransche meren. Dr. Forel beweerde dat de oppervlakte der Zwitsersche meren, die 2500 vierkante kilometers beslaat en 50 jaren geleden eene terra incognita was, thans beter bekend is dan verscheiden streken van de aarde. Hij sprak de hoop uit dat ook elders, in 't bijzonder in Duitschland, dergelijke hydrographische onderzoekingen van de daar bestaande meren plaats vinden zouden. In diezelfde bijeenkomst voerde Prins Roland Bonaparte het woord over de afwisselingen bij de Fransche gletschers. Persoonlijk bezocht hij ze sedert eenige jaren op regelmatige tijdstippen en trachtte zich rekenschap te geven van de mate, waarin zij toe- of afgenomen zijn. Ten opzichte van 109 geregeld bezochte gletschers zijn er 21 die aangroeien, 65 die afnemen en 23 in statu quo.

De zesde sectie was aan de cartographie gewijd en ontving o. a. mededeelingen van den Heer Duhamel over de door hem vervaardigde kaart van de Fransche Alpen in Dauphiné, van den hoogleeraar Anutchine uit Moskau tot bestrijding van eene dwaling die van den atlas van Stieler op bijkans alle andere kaarten overgenomen is, omtrent de hoogte van de Pozowagora als het hoogste punt van de Waldaï-hoogte, en van professor Ratzel uit Leipzig over de wijze om op de kaarten de meerdere of mindere dichtheid der bevolking aan te geven. Het voorgedragene in de 7de sectie over bi'oliographie zal in de annalen van het congres verschijnen. In de 8ste was de meteorologie aan de orde en werden door den directeur van het meteorologisch instituut te Weenen, Dr. J. Hann, een drietal regels aangegeven naar welke het wenschelijk is dat reizigers en geografen zich gedragen bij het doen van meteorologische waarnemingen, opdat zij voor de wetenschap het meeste nut hebben. In de 9de besprak men onderwerpen tot de handels-aardrijkskunde betrekkelijk. Daarbij werden, naar aanleiding eener voordracht van den Italiaanschen, maar te Parijs gevestigden, Prins de Cassano, de maatregelen tot bescherming der landverhuizers behandeld. Zelf lid van de internationale commissie met dat doel te Parijs gevormd, zag hij het grootste bezwaar in gemis van onderlinge verstandhouding tusschen de verschillende regeeringen tot toepassing der wetten, die de landverhuizers beschermen. In October zoude te Parijs eene bijeenkomst plaats hebben der commissie met invloedrijke mannen van elders om het avant-projet van eene overeenkomst te behandelen, waarbij de maatregelen tot bescherming der landverhuizers zouden aangegeven worden en waarvan men de aanneming in de verschillende staten zou trachten te bevorderen. Hij