Het eerst was aan het woord een vertegenwoordiger van het Bntsche aardrijkskundig genootschap, Dr. Cust, over het optreden in Afrika van de Christelijke zendelingen uit Europa en deVereenigde Staten. Hij stelde tegenover de politieke en commerciëele inbezitneming van Afrika de belangelooze der Christelijke zendelingen.

Een gordel van vestigingen van zendeling-genootschappen omringt het werelddeel en daar leven te midden der inboorlingen mannen, die hen onderwijzen en trachten te ontwikkelen.

Hij verdeelde de zendelingsposten in vier klassen naar hunne geographische ligging en wees kortelijk op de verplichtingen der zendelingen. Over het geheel was deze voordracht eene verheerlijking van het werk der zendelingen in tegenstelling met de belangzuchtige en dikwijls wreede handelingen der Europesche natiën en handelsvereenigingen in Afrika. Tegelijk werd aan de aanwezige leden eene brochure uitgereikt, waarvan een exemplaar bij dit verslag is gevoegd en waarin het onderwerp uitvoeriger behandeld wordt.

Deze voordracht gaf tot een incident aanleiding. Het schijnt dat de Duitsche leden van het Congres verontwaardigd over de onzachte beschuldigingen in de brochure tegen de handelingen der Duitschers in Afrika uitgebracht, den voorzitter verklaard hebben het te zullen verlaten, indien niet vanwege het bureau tegen die beschuldigingen geprotesteerd werd. In eene der volgende zittingen legde Dr. Gobat de verklaring af dat de voorzitter zich allerminst verantwoordelijk stelde voor uitdrukkingen in de brochure voorkomende, die, indien zij in de rede gebruikt waren, terstond door hem gewraakt zouden zijn

Eene zeer belangrijke medeeling over het oorspronkelijk vaderland der Caraïben werd door den Duitschen Dr. von den Steinen gedaan. Na gewezen te hebben op de verschillende meeningen omtrent dit vraagstuk voorgestaan door Petrus Martyr, wiens boek tien jaar na den dood van Columbus het licht zag en die hun oorsprong in Noord Amerika zocht, door Humboldt, die Caraïben-stammen aan de boorden der Amazonenrivier vond, door Martius en d'Orbigny, volgens welke zij behoorden tot • de Toupis, meende de spreker dat het opgelost was door zijne twee reizen in 1884 en 1887 in Zuid-Amerika tot onderzoek van den loop van de Rio Xingu, eene rivier die zich, van het Zuiden komende, inde Amazonen-rivier werpt., Destijds vond hij niet ver van de bronnen dier rivier en van de Tapajoz in het hart van het werelddeel het volk der Bakaïri, waarvan een stam, eenigszins beschaafd, sedert de vorige eeuw bij naam bekend is, terwijl de andere, nog geheel in wilden staat door