weekdieren en insekten, en vooral onder deze laatste een groote reeks van nieuwe species. Aan de vogels is minder moeite besteed, omdat deze reeds in Andersson's Birds of Da?naraland (428 soorten) en sedert in Sharpe's Birds of South Africa een uitvoerige bewerking gevonden hebben.

Aan het slot van kap. XYII bespreekt de auteur-den van jaar tot jaar gevoeliger wordenden achteruitgang van den atmosferischen neerslag en de dientengevolge ontstane, voor den plantengroei nadeelige, meer en meer toenemende droogte en gebrek aan grondwater. Hij bevestigt ten volle de meening van Pechuel Loesche en anderen, dat de toenemende droogte en armoede aan vegetatie niet het gevolg zijn van veranderde meteorologische toestanden, maar van de onverantwoordelijke vernieling van den plantengroei door inboorlingen zoowel als blanken, die, door kappen en wegbranden, de vroeger met rijken plantengroei bedekte streken in kale vlakten veranderen, welke niet meer in staat zijn, den jaarlijkschen neerslag op te nemen en voor het droge jaargetijde in den vorm van grondwater te reserveeren.

Een afzonderlijk kapittel (XIX) is aan de bespreking der Christelijke zending gewijd. De kalme, zakelijke en onbevooroordeelde wijze, op welke de schrijver het bescheiden werk der over het geheele land verspreide zendelingen, hun moed, volharding en zelfopoffering beschrijft, waarmede zij, als de nagenoeg eenige verspreiders van humaniteit en beschaving, te werk gaan, doet ons aangfenaam aan, evenals de verzekering van den auteur, dat hij aan deze opofferende pioniers een groot gedeelte niet slechts van zijn succes, maar ook van zijne in het boek nedergelegde waarnemingen, vooral op het gebied van land- en volkenkunde en van meteorologie, te danken heeft.

Het XXste kapittel eindelijk bespreekt het begin en de ontwikkeling der ondernemingen van den ongelukkigen Bremer koopman A. Lüderitz, de redenen waarom die ondernemingen geen kans van slagen konden hebben, de overname der verworven rechten van Lüderitz door de „Deutsche Kolonialgesellschaft für Südwestafrika", den dood van Lüderitz en de ontdekking van goud in Hereroland, alsmede de verwachtingen die men in de toekomst van dit land kan koesteren. Deze laatste schijnen ons niet bijzonder schitterend te zijn, omdat het land niet uit zichzelf voof kolonisatie productief genoeg is maar eerst met hulp van buitengewoon groote geldmiddelen productief zoude gemaakt moeten worden.

De „Anhang" bevat, behalve de reeds vermelde lijst van dieren, allerlei gegevens over de talen der Naman of Hottentotten, der Herero- en Ambo-stammen , en van de laatste wordt een woordenlijst over het || di-dia-