De eenige rivieren van het uitgestrekte gebied, die het geheele jaar door stroomend water hebben, zijn de Oranje-rivier, de Kunene en de Okavango, welke laatste reeds lang voor hare uitmonding in het Ngami-meer talrijke reusachtige krommingen maakt en bij hare vereeniging met het meer een groot mondings-delta vormt. Eigenaardig mag het genoemd worden, dat zoowel dit meer als het groote aantal meren der vele zoutpannen van het Kala^ari bassein eene sterk uitgesproken oost-westelijke richting hebben.

Behalve de genoemde altijd doorstroomende rivieren bezit het land een groot aantal rivierbeddingen, die slechts onmiddellijk na een groote regenbui stroomend water hebben, terwijl zij het grootste gedeelte van het jaar droog liggen en plaatselijk, vooral in de Kala/ari-woestijn, met meer of minder sterk ontwikkelden plantengroei bedekt zijn. Deze rivierbeddingen , in welke men, wanneer ze droog zijn, door graven van putten meestal gemakkelijk water vinden kan, zijn onder den inlandschen (Herero-) naam Omuramba (plur. Omiramba) bekend, een naam, die langzamerhand ook in de reisliteratuur algemeen in gebruik gekomen is. Als een tusschenvorm tusschen Omiramba en de zoutpannen wordt de zoogenaamde „vley" genoemd, die zich van de eerstgenoemde door mindere lengte en grootere breedte, van de laatstgenoemde door zijn gebrek aan zoutgehalte onderscheidt. Over het algemeen wordt aan de behandeling der buitengewoon interessante hydrographische eigenaardigheden van het land veel zorg besteed en moet men het boek zelf gelezen hebben om zich een degelijk begrip ervan te kunnen vormen.

Dat de eigenaardigheden van bodem, bewatering en klimaat ook den plantengroei en de dierenwereld een eigenaardig karakter verleenen, spreekt wel van zelf. De beperkte plaatsruimte veroorlooft hier niet, op de degelijke, hoewel slechts overzichtelijke behandeling van den plantengroei (pp. 457—475) nader in te gaan. Ook hier moet men het boek zelf raadplegen en de resultaten zijn de moeite meer dan waard. De wetenschappelijke resultaten der reis op botanisch gebied zijn overigens reeds elders behandeld, maar desniettemin kunnen wij uit de lectuur van het hier geboden kort overzicht geheele reeksen van nieuw ontdekte soorten constateeren.

De zoölogie speelde, bij het meer speciaal botanisch doel der expeditie, eene ondergeschikte rol, maar dit neemt niet weg dat ook zij in groote trekken behandeld wordt en ons een overzicht van de fauna der doorreisde streken geeft: Bovendien vinden wij in den „Anhang" een systematische lijst der door den auteur -verzamelde zoogdieren, reptielen, visschen,