auteur slechts onder reserve aan terwijl hij de discussie over dit moeielijk vraagpunt als verre van afgesloten beschouwt.
In kap. XVIII wordt een algemeen overzicht gegeven over de oro- en hydrographische, geologische en klimatologische eigenaardigheden van het tegenwoordig onder Duitsch beschermheerschap staande gebied van Zuidwest-Afrika tusschen Kunene- en Oranje-rivier, alsmede over de flora en fauna der doorreisde streken. Er worden drie geologische formaties vastgesteld: de gneiss- en granietmassieven, de zandsteenformatie en de Kala^ari-depressie, en de zeer interessante uiteenzettingen zijn op welgeslaagde wijze graphisch geïllustreerd. De gneiss- en granietformatie doet zich als een bergland voor, hetwelk aan de Oranje-rivier vrij smal is maar naar het noorden toe allengs breeder wordt en benoorden de Walvischbaai met zijn westrand de Atlantische kust bereikt. Slechts tusschen Oranje-rivier en Walvischbaai trekt zich het gebergte meer van de kust terug en maakt voor een bepaalde, breede duinformatie plaats, zooals wij die bij de beschrijving der bocht van Angra Pequena geschetst hebben. In het oosten leunt aan deze bergstreek de zandsteen- of de zoogenaamde tafelbergformatie, die echter slechts in Groot-Namaland van eenige beteekenis is. De tafelbergen hebben gewoonlijk den vorm van afgeknotte kegels of prismas en moeten als een door erosie in stukken gesneden, oorspronkelijk samenhangend hoogplateau van sedimentairen oorsprong (grootendeels zandsteen die veelal met een laag van blauwen, dolomietischen kalksteen bedekt is) beschouwd worden. De Kala^ari-depressie eindelijk moet worden opgevat als een groot systeem van vroegere uitgestrekte binnenmeren, dat nu voor een groot gedeelte met zand bedekt is. De overblijfselen der vroegere talrijke meren zijn het meer Ngami (iets grooter dan de Bodensee in Zwitserland, het eenige meer dat het geheele jaar door niet uitdroogt) en de talrijke zoutpannen, welke laatste slechts in den regentijd onder water staan en vrij spoedig eene algeheele uitdroging tegemoet gaan. De geheele depressie helt naar het oosten af en bereikt haar laagste punt in het Ngami-bassein, hetwelk ook de groote Okavangorivier opneemt.
Over de klimatologische eigenaardigheden van het land wordt breedvoerig uitgewijd, en tot basis van schrijver's uiteenzettingen dienen de talrijke jarenlange waarnemingen der vele over Nama- en Hereroland verspreide Protestantsche zendelingen. Een groote invloed op den vorm der oppervlakte wordt aan de insolatie toegeschreven, die plaatselijk zoo groot is, dat de warmte van den bodem 60° C. bereikt en's nachts, tengevolge der groote afkoeling, rotsen, met een geraas dat aan geweerschoten doet denken, doet uiteenbarsten (p. 443).