De drijftillen rusten meestal niet op zuiver water, maar op eene meer of minder vloeibare, brijachtige laag. Dit is het water, waarin de verschillende veenstoffen in fijn verdeelden toestand drijvende zijn. Gewoonlijk ligt daaronder een laag der meest volkomen verkoolde deelen, die successievelijk naar den bodem dalen. Ook dit ondergaat verschillende wijziging611) ainankelijk van de omstandigheden, waaronder de vorming plaats had.

Nog op eene andere wijze, dan wij boven beschreven, ontstaan er drijftillen of lagen, die in uiterlijk hiermede overeenkomen. Waar het veenland in akkers gelegd is, afwisselend van water en land, en dus de smalle, tusschenliggende waterstrooken geen krachtigen golfslag kunnen verkrijgen, ziet men dikwijls, dat van de kanten de zode der oppervlakte over het water heengroeit. Dit verschijnsel noemt men overgroeiing. In dit geval vindt men een zode, veel met drijftillen overeenkomende, die echter meer met gras begroeid is, en op het water rust. Het water is er minder inet plantenmodder vermengd dan bij de drijftillen. Wij vonden de schoonste voorbeelden van deze pseudo-drijftillen in de landen ten t oosten van Oostzaan. Pseudo-drijftillen noemen wij ze, omdat van een tillen of opheffen van den bodem bij deze vormingen geen sprake is. Zij groeien over het water heen van oever tot oever, en drijven als de drijftillen op het water.

Waar drijftillen aan eene groote opene watervlakte met veel golfslag grenzen, worden bij stormen somtijds stukken van de drijftillen afgeslagen. Op die wijze ontstaan van de drijftillen drijvende eilandjes, waarvan wij boven spraken. Dit verschijnsel komt in de lage veenstreken nog al dikwijls voor. Dergelijke drijvende eilandjes groeien somtijds elders weder aan den oever vast. Ook raken zij somtijds midden in eene plas vast op eene ondiepte, en dan ontstaat hier een geïsoleerd eilandje, soms van enkele M- oppervlakte, midden in het meer. De veenplassen leveren daarvan talrijke voorbeelden.

In de omstreken van Giethoorn worden de rietkraggen (vroeger meer dan thans) dikwijls op de plaatsen, waar zij snel groeien, afgesneden in strooken van i M. breed. Deze stukken worden naar uitgeveende plassen gevoerd, hier naast elkander vastgelegd aan in den grond geslagen palen, en met eenige aarde bedekt. Op die wijze zijn uitgestrekte streken ten W. van Giethoorn eerst uitgeveend en onmiddellijk daarop weer in vruchtbaar land veranderd. Bij Aalsmeer en elders zagen wij op dergelijke wijze het land tegen afslag beschut of tot aangroei met drijftillen omringd.