oppervlakte nog duidelijk den vroegeren toestand van laagveen bewaarden. De venen in de Geldersche Vallei en die ten zuiden van Rozendaal in Noord-Brabant zijn daarvan voorbeelden, volgens Staring.
De oppervlakte der lage venen ligt in Holland ongeveer = A. P., met geringe schommelingen beneden en boven A. P. Ook in het N.W. van Overijsel in de omstreken van Giethoorn ligt die oppervlakte ongeveer = A. P. In het Z.W. van Friesland ligt de oppervlakte der lage venen eveneens aan de kust ongeveer = A. P., en rijst van hier landwaarts tot ±iM.-f A. P., om zich daarna bij de hooger gelegen moerasvenen, welke in tongen langs de rivierdalen landwaarts voortdringen, en die langzaam rijzen, aan te sluiten. In Groningen ligt de oppervlakte der lage venen bij Harkstede, Slochteren en het Schildmeer meestal van — 1 M. tot = A. P. Het lage veen ten W. van Nijkerk ligt een weinig beneden A. P.
Voor de ligging der oppervlakte van de lage venen in ons vaderland kan men aldus de hoogte tusschen 1 M. — A. P. tot = A. P. of iets daarboven vrij aannemen. Dit is namelijk het geval met het uitgestrekte laagveengebied; de geïsoleerde lage veentjes hebben meestal een hooger niveau. Die overeenkomst in hoogte der lage venen wijst er op, dat zij bij denzelfden waterstand gevormd zijn, en hierop kan men het vermoeden, hoewel geenszins de zekerheid, grondvesten, dat de vorming der lage venen, zelfs al liggen zij thans van elkander verwijderd en door wateren van elkander gescheiden, een algemeen en geen locaal verschijnsel was.
De ondergrond der lage venen ligt over 't geheel tamelijk diep beneden den thans voorkomenden waterspiegel. In Holland ligt de bodem lager dan in Friesland, Groningen en Overijsel. Wij zagen, dat bij het graafwerk van het fort te Kudelstaart in 1890 van de oppervlakte op 0;S m. — A. P. tot 4,5 M. — A. P. de bodem uit laagveen bestond. Het laagveen rust hier op een kleilaag, welke op de diepte van 6,50 M. A. P. nog niet was doorgegraven.
De Westpias bij Aalsmeer was vroeger met laagveen gevuld, dat door uitbaggering en afslag verwijderd is, en waarvan slechts een laag als ineermolm op den bodem is achtergebleven. De kleibodem dier plas ligt op 4,50 M. — A. P. Aan den westkant dezer plas vonden wij een laag modder van 1 M. k 1,25 M.; naar het oosten werd die modderlaag successievelijk dunner en bedroeg daar meestal niet meer dan 0,75 M., doch meest minder.
Het is een opmerkelijk verschijnsel, dat wij hier aanwezen, en hetwelk ook elders in onderscheidene plassen kan waargenomen worden, dat de modderlaag op den bodem aan den westkant der plassen zwaardet is