verschillende wijze, waarop het proces der verandering van de planten in veenstof plaats heeft, versterkt de gronden van de onderscheiding. Bij de hooge venen toch geschiedt dit boven het niveau des omringenden waters, bij de lage venen daar beneden. De hooge venen verhoogen den aardbodem boven het niveau der wateren, de lage venen vullen de plassen aan met veenstof. En hierbij sluit zich een onderscheid in de planten, waaruit de veenstof ontstaat, aan.

Terecht heeft dan ook Staring deze indeeling volgehouden. Zelfs heeft hij naast deze hoofdindeeling bij het laagveen het moerasveen nog weer onderscheiden. „Het laagveen is datgene, waarvan de oppervlakte gelijk ligt met die der omringende wateren", aldus de definitie van Staring. Deze definitie is in hoofdzaak vrij wel juist, en wij zullen er ons in beginsel dan ook bij aansluiten. Met die lage venen en hun ontstaan willen wij ons thans uitsluitend bezighouden.

II. De ligging der lage Tenen in Nederland.

Bij een blik op de geologische kaart van Nederland blijkt, dat de lage venen in ons land over 't geheel een breede strook beslaan, die de oudere gronden van de hedendaagsche zeebezinkingen en de duinen afscheidt. Dit werd dan ook reeds door Staring in zijn studie over de venen opgemerkt. Van de Merwede en de Nieuwe Maas in het zuiden zet zich die strook naar het noorden door Zuid- en Noord-Holland voort, ongeveer tot de lijn Hoorn-Alkmaar. In dit land grenzen de lage venen in het westen aan de duinen en geestgronden en zetten zich gedeeltelijk onder deze voort naar het westen. De duinen toch zijn na de vorming der venen dieper landwaarts verplaatst, en hebben zich over de achterliggende venen uitgebreid. Op verschillende plaatsen aan den buitenkant der duinen komt op het strand het laagveen als derrie weer bloot, waarover het duin zich landwaarts verplaatst heeft. Ook op tal van plaatsen onder de duinen is dit laagveen ontdekt'). Bij de doorgraving van den Hóek van Holland vond men het ook hier tot harde, vaste lagen samengeperst door den druk van het duinzand. Dit harde veen noemt men derrie of darink, een naam evenwel, die niet overal aan denzelfden vorm van veen wordt toegekend.

Aan den oostkant grenst de Hollandsche laagveen-strook in het zuiden, aan de landen met rivierklei bedekt, meer noordelijk aan het grint- en zanddiluvium van het Gooiland. Het laagveen in Holland wordt doorsne-

1) Zie Staring, De bodem Tan Nederland, I, pag. 324.