e. a. zijn meest van ouderen datum dan die van Hoogeveen, Friezenveen, Heerenveen, Gieterveen, Roelof Arendsveen e. a. Zelfs gebruikte men het woord veen enkele malen bij dat van moer, om dit laatste begrip te verduidelijken, en sprak dan bijv. van Oostermoersche venen.

Toen het woord veen in den mond der spraakmakende gemeente eene speciaal geologische beteekenis verkregen had, ging die spoedig verder, en het volk bracht bij deze formatie nog onderscheidingen aan. De uiterlijke gesteldheid der venen voert den opmerkzamen beschouwer er reeds spoedig toe, om deze in twee klassen in te deelen. Wij wezen er boven op, dat dit o. a. door Varenius reeds geschiedde. Wie, zooals hij zeker, de venen in Noord-Duitschland bijv. kende, en daarna de venen in Holland leerde kennen, moest het verschil al spoedig inzien. Scherpzinnigheid en geleerdheid waren daartoe niet noodig; doctrinaire stelselzucht behoefde hiertoe niet den stoot te geven. Wanneer men de venen in de oostelijke streken opgroef, bleef er over 't geheel droge bodem over; waar in de provincie Holland het veen tot turf was gemaakt, bleef een waterplas achter. Daar kon men de veenlagen droogvoets afgraven, hier moest men meestal het veen uit het water baggeren. Sprak het niet van zelf, dat wie beide kende, op de eerste venen het adjectief hoog-, op de laatste het adjectief laag toepaste ?

In eene stadsrekening van Groningen van 1617 wordt dan ook reeds gesproken van het ,,hooge veen" in het zuiden dier provincie '). In een stuk van 1618 over het graven van de Arembergergracht in Overijsel wordt gezegd, dat die gracht gegraven werd „van 't Swarte Waeter af noortwaerts doir 't hoge moer" 2). En in 1625 werd het dorp, dat ontstond bij het ontginnen der Echtensche venen, de naam „Hoogeveen" gegeven. Deze benamingen zou men niet gebruikt hebben, als daarbij niet aan eene tegenstelling met lage venen gedacht was.

De spraakmakende gemeente ging hier de wetenschap voor; de veenboer en veenarbeider gebruikten de onderscheiding, en de wetenschappelijke onderzoeker nam die later gaarne over, toen hem bleek, dat zij nog meer en beter gronden had, dan de eerste onderscheiders vermoedden.

Dr. Staring zegt: „Sterneborg noemt Lesquereux de eerste, die een duidelijk onderscheid gemaakt heeft tusschen laag- en hoogveen. Het jaar vóór dat diens werk verscheen, heb ik dit verschil echter duidelijk pogen uiteen te zetten in mijne „Aardkunde van Salland" 3).

1) Deze brief is te vinden bij Acker Stratingh, Aloude Staat I, pag. 85.

2) Overijselsche Almanak voor oudheid en letteren, 1848, pag. 213.

3) Staring, De venen in Nederland, noot op pag. 4.