Was oorspronkelijk mijn onderzoek uitsluitend gericht op de vorming van drijftillen, door de waarnemingen in de natuur en de daaruit getrokken conclusies breidde zich dit vanzelf uit en werden ook de lage venen er in 't algemeen mede in betrokken. Natuurlijk zou een volledig zelfstandig onderzoek van deze laatste meer tijd en kosten vorderen, dan waarover ik te beschikken had. Toch meen ik, dat de enkele resultaten van mijn beperkt onderzoek ook op het ontstaan van deze een nader licht kunnen werpen, en Staring's studiën over dit onderwerp zullen aanvullen of verbeteren.
Ik geef de verkregen resultaten thans niet in den vorm van een verslag, maar meer van een afgeronde studie, waarbij mijne voorloopig verkregen resultaten met die van anderen worden aangevuld. Waar ik zelf als geograaf de geographische zijde van de laagveen-vorming onderzocht, bleven bijv. het chemische proces, alsook de botanische zijde van het vraagstuk hoofdzakelijk buiten mijn onderzoek. Ik laat dien arbeid om geldige redenen den scheikundigen en botanici over, en slechts in zoover maak ik van hunne resultaten gebruik, als ze tot voltooiing of verduidelijking van mijne verklaringen dienst moeten doen.
Daar ik in enkele opzichten van Staring's beschouwingen afwijk, mag ik niet nalaten vooraf een woord van hulde te brengen aan den grooten man, die als baanbreker voor het geologisch onderzoek van ons land, door zijn onvermoeiden arbeid en talrijke resultaten zich een onvergankelijke eerzuil gesticht heeft. Dat latere onderzoekers in enkele opzichten tot eenigszins andere resultaten komen, vermindert de waarde van Staring's arbeid niet. Wij jongeren vangen aan, waar Staring moest eindigen. Daarom hulde aan den voorganger, die den weg gebaand heeft tot vrij en zelfstandig onderzoek.
I. Algemeene opmerkingen over de terminologie.
De geologische stof, welke wij thans met den naam veen aanduiden, werd oudtijds veelal moer genoemd. Oude plakkaten en stukken, vooral uit Zeeland, spreken er van, dat daar „moernering" gedreven werd, welke bestond in het steken der derrie in vierkante stukken, welke gedroogd en als brandstof gebezigd werden.») Deze „moernering" evenwel werd door de overheid weldra beperkt, daar de landen in plassen veranderd werden. Zoo wordt in het Groot Privilegie van 1476 reeds gezegd- „Item dat wij voortaan geene Brieven nog oorlof geven sullen, moer te delven, en Zei daar af te bernen uit den erven, die in den voor-
1) Zie Boxhorn, I, pag- l'4-