Schrijven van Dr. H. F. C. ten Kate.

Aan het Bestuur van het Kon. Nederl. Aardrijkskundig Genootschap.

Larantoeka, Oost-Flores, 19 Mei 1891.

Ter aansluiting bij mijn schrijven van 1 April diene, dat ik eerst den 9<Jen April Koepang per kruisboot n°. 48 kon verlaten, nadat mijn Afrikaansche koelies op het laatste oogenblik gedeserteerd waren. Na eene onvoorspoedige reis van vier etmalen landde ik te Sika of Sikka, Z. O. Flores. Aldaar genoot ik de gastvrije ontvangst en de meest krachtdadige hulp bij mijn onderzoekingen van den heer pastoor Le Cocq d'Armandville. Dank zij zijn geleide kon ik doordringen in het binnenland van Lio, waar behalve de heer Le Cocq zelf (en dat nog slechts ééns) nimmer een Europeaan geweest was. We bezochten o. a. de dorpen Tilang, Riïpoeang en No-Lolo, steeds vergezeld door den beruchten Laka. De Ata Lio zijn een oorspronkelijk, woest bergvolk, dat in menig opzicht van de Ata Sika e. a. bergbewoners van O.-Flores afwijkt. Ik heb er, na veel geduldoefening, nogal eenigen anthropologisch kunnen onderzoeken. Ook op ethnographisch gebied heb ik uit deze streken heel wat bijeengebracht. In het bijna ongenaakbare bergdorp Hókor, N. O. van Sika, trof ik tot dusverre de zuiverste vertegenwoordigers van het Negroïden-ras aan. Mijn Soendaneezen, die op Nieuw-Guineageweest zijn, zeiden meer dan eens „Papoewa betoel" en „seperti Papoewa". De „wegen" zijn in deze streken, evenals in Midden-Timor, boven alle beschrijving slecht; ongeveer zooals in de kust-sierra van Venezuela.

Van Sika begaf ik mij naar Koting, eene interressante plaats, waar mij evenwel een kist met ruil- en geschenkgoederen door eenige inlanders ontstolen werd. Van Koting ging het naar Maumeri; aldaar nam ik den isten Mei een inlandsche prauw, ten einde het eiland Groot-Bastaard te bezoeken, vooral met het oog op den bodem en de fauna.

Het is een fraai, bergachtig en buitengewoon boschrijk eiland. Ik bracht er drie dagen op verschillende punten door, en vervolgde daarop de reis per prauw naar Hading, vanwaar ik over land naar Larantoeka

ging-

Ik kwam aldaar den 6den Mei aan. Aangezien de bevolking er voor een deel van vreemden oorsprong is, leverde zij voor mijn doel weinig belangrijks op. Ik wendde mij toen naar de eilanden Adoenara en Solor,