Met dien terugkeer naar Kerne wordt niet alleen een nieuw tijdperk in de reis geopend, maar ondergaat ook de beschrijving verandering. Heeft de expeditie totdusver het terrein vooral moeten onderzoeken met het oog op de vestiging van nieuwe of de versterking van oude koloniën, en is men na 't volbrengen van den voorloopigen verkenningstocht naar Kerne teruggekeerd, — van nu af aan beweegt men zich op onbekend terrein. De beschrijving wordt algemeener; de bewoners zijn ongastvrij en vijandig; men blijft aan den ingang der rivieren of bij de kusteilanden; allerlei, voor de Karthagers vreemde natuurverschijnselen doen zich voor; vrees en een gevoel van „Unheimlichkeit" spreken uit het reisverhaal; de bemanning, zich uitende bij monde van de waarzeggers, gevoelt zich veiliger aan boord dan op de vreemde kust; gebrek aan leeftocht dwingt eindelijk tot terugkeer.

Hieruit valt te verklaren, dat in het verslag aan het verhaal van de ongewone en schrikbarende zaken meer plaats wordt geschonken dan aan een gedétailleerde beschrijving van de kust of het achterland, waarmede men trouwens ook slechts op enkele punten kennis maakte. Dit heeft weer ten gevolge gehad, dat van het laatste gedeelte der reis hoogstens eenige verwarde bijzonderheden bij latere schrijvers der oudheid zijn overgenomen , terwijl, zooals wij reeds zagen, Kerne en alles wat ten N. daarvan was gelegen, door meer dan een geograaf na Hanno wordt vermeld en op zijn kaart gebracht. Natuurlijk trokken, met het oog op de voorstelling, die men zich van Afrika's vorm meende te moeten maken, de verste punten, in den Periplous genoemd, nl. de Hesperi Keras, de Noti Keras en de Theön Ochema, weer in hoogere mate de aandacht '). —

Van Kerne uit voer men dan, zooals uit § n blijkt en wij reeds vroeger uiteenzetten, 12 dagen achtereen in eens door langs de Saharakust. Had de vlootvoogd wellicht nog plan gehad om bezuiden het verste punt, op den eersten verkenningstocht bereikt, die kust aan te doen, de schuwe kustnomaden, aan welke de tolken, van de Wadi Draa medegenomen,

op de woeste Sahara-kust schijnt aangedaan te zijn. Men hield zich ver van de kust. Daarom wordt in §11, bij wijze van tegenstelling, vermeld, dat men op die tweede reis de kust meer nauwkeurig opnam, rijv yijv Trzpzheyó/zevoi (het land voorbijvarende), zonder dat men daarom die kust op zooveel meer plaatsen aandeed.

1) Bij gemis van berichten, aan andere schrijvers te ontleenen, zijn wij dus nog meer aan den tekst gebonden dan in de eerste helft van het reisverhaal het geval is, terwijl die tekst minder bepaalde herkenningspunten aanbiedt en daardoor dus een grooter veld voor allerlei onderstellingen zal kunnen openen. Toch zullen ook hier weder de ontdekkingen bij den Senegal en de zoo nauwkeurige zeekaarten van het daaraan grenzende zuidelijk gedeelte, belangrijke diensten kunnen bewijzen.