weerlegt, te nauwernood bespreekt) ') de getuigenis van een verslag aanhaalt, door den commandant van het stoomjacht „Etoile" over het onderzoek der baai van Arguin in 1860 ingesteld2), en aldus luidende: „Du cap Blanc au cap St. Anne et de ce cap au cap d'Arguin il existe un chenal accessible aux plus grands navires d'une profondeur moyenne de neuf mètres et d'une navigation, qui n'offre aucune difficulté, surtout en profitant des variations régulières de la brise et de celles des courants". Toch verdient het opmerking, dat Reclus, naar aanleiding van datzelfde onderzoek, het Fransche kantoor op Arguin besprekende, er van mededeelt 3), dat „les difficultés de la navigation en d'étroits chenaux que parcourent les rapides courants alternatifs de flux et de reflux justifiaient aussi 1'abandon du comptoir. Les navires d'un fort tirant ne peuvent y aborder. La marée monte de deux mètres dans ces parages, mais les canaux tortueux qui font communiquer la profonde baie du Lévrier avec les détroits d'Arguin, n'ont en certains endroits a marée basse que trois mètres d'eau sur les seuils. Au devant de eet archipel caché, oü 1'on n'arrivé que par un labyrinthe de passes, s'étend le vaste banc d'Arguin, écueils brisants, fonds alternativement couverts et émergés, dont 1'ensemble occupe une surface d'environ 8400 kilomètres carrés." — Tot zoover Reclus.

Laat men de tegenwoordige zeekaarten tusschen deze twee zoo uiteenloopende berichten uitspraak doen, dan wijzen zij op geringe diepten 4), terwijl zij tevens in het licht stellen, dat dit Arguin niet in een naar 't Oosten gaande bocht gelegen is (de Baie du Lévrier), maar ten Zuiden daarvan , in een kleinen, zelfstandigen , maar geheel onbeschermden inham.

Kunnen wij Kerne dus niet bij Agadir zoeken, noch in de zoo juist besproken baaien, dan mag ons door den lezer de vraag gesteld worden, waar wij het dan wel zouden willen plaatsen.

Te rade gaande met den tekst van den Periplous en de berichten van Scylax, Polybius en Ptolemaeus, hebben wij gemeend op het terrein bezuiden de Draa bijzonder de aandacht te moeten vestigen. Wij worden

1) Merkwaardig genoeg past deze schrijver de geheele beschrijving van Scylax op Arguin toe, zonder daarbij dan ook, naar het schijnt, met Scylax mede te gaan, wat betreft de ligging van Kerne zooveel dichter bij de zuilen van Hercules.

2) Ann. Marit. et Colon. 1872, p. 470.

3) XII, p. 252.

4) Op de Engelsche Admiraliteitskaart, Sheet I, Africa from the Strait of Gibraltar to the Eiver Gambia, staan slechts diepten van 2—2£ m. opgegeven. (Zie ook Reclus, p. 253).