reeds gepasseerd was, zoo groot, dat de reiziger die grootte uitdrukkelijk op den voorgrond moest stellen?

Ook de meening, dat de Lixus de Rio Oro zoude zijn of wel de Senegal, verdient te nauwernood een ernstige bestrijding. Voorzoover ons bekend is, beantwoordt die Rio Oro bijv. aan geen der gestelde voorwaarden : zij is niet groot en ontspringt niet diep uit het binnenland van Libyë. Bij haar begint de woestijn niet, maar zij ontlast zich in een baai halverwege het begin der woestijn en den Senegal; zij wordt zeker niet door zoo verschillende bewoners bevolkt, dat deze, zooals in den tekst geschiedt, naar uiterlijk, karakter en bestaansmiddelen uitdrukkelijk van elkander kunnen onderscheiden worden.

En wat den Senegal betreft, door kapitien Mer met de Lixus geïdentificeerd, het schijnt ons in hooge mate onwaarschijnlijk, dat Hanno terstond na het stichten zijner koloniën zoo ver zuidelijk zou zijn gevaren, en daarvan in den tekst volstrekt geen gewag zou hebben gemaakt. Ook beantwoordt de Senegal weinig beter dan de Rio Oro aan de beschrijving, door Hanno van de oevers der Lixus gegeven. Zoo aan haar benedenloop twee volken te zamen komen, de Mooren en Aethiopiërs, past op geen van beiden Hanno's beschrijving. Ook zal men aan den bovenloop van dien Senegal niet gemakkelijk een woest bergland met zijne wilde dieren en bewoners kunnen aanwijzen, terwijl wij verder onmogelijk kunnen inzien, waarotn de kust bezuiden dien Senegal (Mer vertaalt, in navolging van Maltebrun, de woorden 'n ègtjfiij met „cöte déserte") een zoo woest karakter draagt, dat zij met die der woestijn zou kunnen vergeleken worden. Meent kapitein Mer, dat hij het eiland Kerne, waarover zoo terstond meer. in het eiland Gorée bezuiden kaap Verd moet terugvinden en plaatst hij daarom de Lixus zooveel zuidelijker dan tot dusver door iemand geschied is, dan kunnen wij even weinig met de stelling als met het bewijs medegaan, zooals wij ook zijn bezwaar tegen de Wadi Draa, als zou deze volkomen onbevaarbaar zijn en in Hanno's tijd ook reeds geweest zijn, geenszins kunnen deelen '). Overigens beantwoordt die Wadi Draa aan alle vereischten, door den tekst er aan gesteld. Het is een groote rivier, de grootste van Marokko, die vooral aan haar monding breed is, zoodat de zee ver opwaarts binnendringen kan, en die dus ook aan de niet diepgaande schepen der Karthagers gemakkelijk toegang zal verschaft hebben.

Verder wonen ook nu nog aan hare oevers volkstammen, die zeer uit-

1) Trouwens over die bevaarbaarheid wordt in den tekst in het geheel niet gesproken.