Had dus kaap Cantin veel boven kaap Blanco vóór, de vraag blijft gerechtigd, of een van beide wel aan alle eischen voldoet, die, bij een nauwkeurige lezing van den tekst, aan het terrein in quaestie moeten gesteld worden.
Wij aarzelen niet die vraag ontkennend te beantwoorden.
Vooreerst zij opgemerkt, dat kaap Cantin wel eenigszins naar het Westen uit steekt, maar niet beantwoordt aan de beschrijving vanScylax, dat zij het meest „dvé^si slg tóv nóvxov (in zee uitsteekt). Van daar ook, dat de kust, zooals op elke kaart van grooteren omvang duidelijk .te zien is, bezuiden die kaap op verre na niet zoo oostelijk terugwijkt als dit bij kaap Ghir het geval is. Verder ligt niet kaap Cantin op 30° 15', waar Ptolemaeus zijn Mons Solis heeft geplaatst, maar juist die pas genoemde kaap Ghir.
Neemt men verder in aanmerking, dat dit voorgebergte het uiteinde vormt van den grooten Atlas en dus als steile rotswand in hoogte of boschgroei zeker niet bij kaap Cantin achterstaat en dat de afstand van 3 dagen, tusschen kaap Hermaeum en kaap Soloeis, uitdrukkelijk door Scylax opgegeven, ons niet naar kaap Cantin, maar naar kaap Ghir verplaatst, dan meenen wij te hebben aangetoond, dat de laatstgenoemde wèl, de eerste niet aan de eischen van den tekst en de opgaven, van elders over hare ligging ontvangen, voldoet. Ook de moerassige kust en het vruchtbaarder, meer bevolkte terrein zal men beter bezuiden dan benoorden kaap Ghir terugvinden.
Immers, benoorden die kaap of bezuiden het voorgebergte Cantin vindt men slechts ééne rivier, de Tensift, die zich in de baai van Safi ontlast. Ook wanneer men, met Carl Muller, aanneemt '), dat die baai van alle zijden door bergen is ingesloten en voor een oogenblik tegen zijne onjuiste bergteekening geen bezwaar heeft om te kunnen gelooven dat zich in die baai nu en vooral vroeger alle water en slib van die bergen ophoopte, moet men nog altijd vragen, hoe in die beperkte baai een moerassige kust kon ontstaan, die zich een dag varens uitstrekte.
Nog ernstiger wordt die vraag of bedenking, wanneer men de kust bij Tensift als hoog vindt omschreven; of vermeld wordt, dat de Tensift zich tusschen hooge oevers in zee ontlast, waarmede dan de uitdrukkelijke verklaring van kapitein Mer strookt, p. 27, dat hij bij kaap Cantin een „étang, voisin de la mer, plein de grands roseaux, dont parle Hannon", niet heeft aangetroffen.
1) Hanuonis Periplus § 4, noot p. 3.