sporen om op dien grond iets tot de ligging van Thumiaterium te besluiten, daar datzelfde Tamu-sida of Tamu-siga door Ptolemaeus ver bezuiden de Soeboer wordt geplaatst.
Liepen de verschillende meeningen uiteen over de ligging van Thumiaterium, veel grooter eenstemmigheid heerscht er over die van het volgende punt, dat op de reis aangedaan werd, of liever waar men te zamen kwam (<rvnjAdo/isv), nl. kaap Soloeis. Zooals in de drie volgende paragrafen wordt uiteengezet, lag die kaap ten Z.1) van Thumiaterium (hoe ver, wordt niet opgegeven) en was zij dicht begroeid met woud. Men sloeg van daar een oostelijke richting in, die men een halven dag volgde, kwam toen bij een moeras, dat in den tekst nader wordt omschreven en zich een dag varens uitstrekte, doch vond ten Z. daarvan een terrein, dat zich tot den aanleg van koloniën leende.
Een hooge, houtrijke kaap; een lage, moerassige kust ten Z. O. daarvan en een vruchtbaarder, waarschijnlijk meer bevolkte streek moeten dus
achtereenvolgens aangewezen worden.
Verreweg de meeste schrijvers hebben die bij en bezuiden kaap Cantin
gezocht.
Wel hebben zich enkele stemmen voor kaap Blanco2) doen hooren (Heeren, Kluge), doch bij de vergelijking van die kaap Blanco met kaap Cantin kon de keuze niet zwaar vallen. Bij de laatst genoemde steekt de kust werkelijk iets naar 'tW. uit, wat Scylax en Herodotus van het voorgebergte Soloeis verlangen 3). Verder is die kaap met bosch begroeid , en moet men, van daar de kust volgende, iets in oostelijke richting zeilen. Een moerassige streek werd aangewezen in den benedenloop der Tensift. De Solis Mons of 'HXiov oqos van Ptolemaeus (een vertaling van Soloeis) lag op diens kaart, beweerde men, onder 300 15': een ligging, die juist met die van kaap Cantin overeenkomt; ook wanneer men het woord Soloeis beter vertaalde met „rotsachtige kaap", was dit toch op kaap Cantin geheel van toepassing.
1) d. i. ten Z. W. Op te merken, hoe Hanno slechts zelden de richting meer dan
naar een der 4 kwadranten van de windroos bepaalt.
2) De meening van Bougainville, Mannert e. a„ die er Kaap Bojador m zien, dus nog ver bezuiden de Wadi Draa, verdient te nauwernood vermelding, wat den lezer, die ons verder bij de bepaling van de door Hanno gestichte koloniën en de bespreking van Kerne zal willen volgen, gemakkelijk zal inzien. Eerst na § 8 en 9 kan van het
terrein bezuiden die Wadi Draa sprake zijn.
3) Scylax, § 112: Ü fuÉAjrr* ti( «v srfvrov; Herod. II, 32 SoAtoros ixpiS
ij teteUTlc rei rij; 1;.