*

Bijlage B bij het jaarverslag van den Secretaris over 1894—95.

I

Amsterdam, n October 1894.

Aan Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken te 's-Gravenhage.

geeft met verschuldigden eerbied te kennen, het Bestuur van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap gevestigd te Amsterdam ,

dat het met de meeste belangstelling de besprekingen gevolgd heeft, tot welke in den laatsten tijd, zoowel in den boezem van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, als in dagblad- en tijdschrift-artikelen, het Rijks Ethnographisch Museum te Leiden aanleiding gegeven heeft;

dat het, als vertegenwoordiger eener Vereeniging, die niet enkel de beoefening der Land- en Volkenkunde, maar ook het daarin gegeven onderwijs tracht te bevorderen en te verbeteren, gemeend heeft, dat het op zijnen weg ligt, van zijn gevoelen te doen blijken, wat betreft de maatregelen, welke kunnen strekken om de inrichting van het Rijks Ethnographisch Museum zóó te regelen, dat het daardoor volkomen aan zijne bestemming kan beantwoorden en het nut, hetwelk dit belangrijke Museum kan stichten, zal worden vergroot;

dat het daarom ook thans weder, gelijk dit reeds in de maand Maart van het jaar 1874 geschiedde, de vrijheid neemt, zich tot Uwe Excelj lentie te wenden, met eerbiedig verzoek:

1 het daarheen te willen leiden, dat voor genoemd Museum een gebouw worde opgericht, waarin de bijeengebrachte voorwerpen veilig zijn geborgen en behoorlijk kunnen worden geplaatst en tentoongesteld;

20 dat bij de inrichting van dat gebouw gelet worde:

a. op de hoogere eischen welke men nu reeds en in de toekomst zeker nog meer aan zulk een Museum zal stellen;

b. op de behoeften van het hooger onderwijs, zoodat het daarbij een hulpmiddel zij;

c. op de belangen van hen, die onderzoekingen op ethnographisch gebied, in verband met de aardrijkskunde, wenschen in te stellen, opdat het daartoe de noodige gelegenheid biede;

ft