In zake de linguïstische kaart van ons land (zie het vorige jaarverslag) kan worden medegedeeld dat door enkele wetenschappelijke vereenigingen daarvoor subsidies zijn toegekend, terwijl de Commissie inmiddels haren arbeid heeft voortgezet en daarbij krachtig gesteund wordt door Prof. Dr. J. te Winkel, met wien het Bestuur zich, reeds geruimen tijd geleden, te dier zake in betrekking had gesteld en die, in de eerste aflevering van dezen jaargang, het een en ander heeft medegedeeld omtrent de voorloopige resultaten van zijn werk en zijne inzichten betreffende de wijze waarop hij daarmede denkt voort te gaan. Zie verder Bijlage A.
Na hetgeen in het vorige jaarverslag werd medegedeeld aangaande de commissie voor de geologische- en de hoogte-kaart van Nederland, en het door haar uitgebracht verslag, met bijlagen, kan thans worden bericht dat deze zaak in eene nieuwe phase is getreden. Namens Z. E. den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid werden nl. verscheidene Nederlandsche geologen, alsmede de Geologische Commissie der Koninklijke Akademie van Wetenschappen, benevens de Voorzitter en de Secretaris van ons Genootschap door Prof. K. Martin uitgenoodigd tot het bijwonen eener vergadering te Leiden, op 2 Maart 11., ten einde de mogelijkheid der vervaardiging eener geologische kaart van Nederland en de daaraan verbonden kosten te bespreken. — Wat de mogelijkheid betreft, daaromtrent kon natuurlijk, met het oog op de vele uitnemende wetenschappelijke krachten op geologisch gebied, waarop ons land tegenwoordig mag bogen, en na alles wat over die zaak reeds geschreven is, geen redelijke twijfel meer bestaan en daarover is dan ook eigenlijk niet gesproken. Alles komt in deze neer op de vraag, hoeveel het werk zal moeten kosten; want ook de noodzakelijkheid, ja zelfs de urgentie der uitvoering van het werk, is buiten kijf, voor ieder die de daarop betrekkelijke opstellen van Dr. J. Lorié, het rapport der commissie van ons Genootschap en van het Kon. Instituut van Ingenieurs en het verslag van den ingenieur E. H. Stieltjes, in ons Tijdschrift, gelezen heeft. En dan bedenke men dat de geologische commissie der Koninklijke Akademie van Wetenschappen reeds vele jaren geleden een voorstel daartoe aan de Regeering heeft ingediend. Eere den tegenwoordigen Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, die blijkbaar inziet dat het oogenblik van handelen is aangebroken en die dan ook in de Memorie van Toelichting tot de begrooting van zijn Departement blijken heeft gegeven dat de ten vorigen jare aangevoerde argumenten (p. 475 vlg. in TAG. 1894) hem van het hooge belang der zaak hebben overtuigd. De vergadering te Leiden is gekomen tot het formuleeren van voorstellen,