VERSLAG van den Secretaris betreffende den toestand
en de verrichtingen des Genootschaps over bet afgeloopen jaar.
(April 1894—April 1895).
Geachte Medeleden!
Weder aanvaard ik de taak, u verslag te geven van hetgeen wij in het afgeloopen jaar hebben tot stand gebracht, al heeft ons werk dan ook grootendeels bestaan in het treffen van voorbereidingen. Dat is trouwens niet het geringste deel van den arbeid, dien wij in den loop der jaren hebben te verrichten. Maar uit het hier volgende overzicht zal het u, naar ik hoop, blijken dat wij ook op resultaten kunnen wijzen.
a. Leden.
Vooreerst mag het als een gewichtig resultaat beschouwd worden dat de personen, die verleden jaar tot leden des Genootschaps werden benoemd, bijna allen met ingenomenheid die benoeming hebben aanvaard en velen toen hunne bereidvaardigheid hebben betuigd om het Genootschap, zooveel in hun vermogen zou zijn, in zijn arbeid te steunen. Het Bestuur ziet daarin eene aanmoediging om op den ingeslagen weg voort te gaan en heeft dan ook, in zijne laatste vergadering, weder een zeker aantal leden benoemd waartoe, ook nu weder, personen werden uitgekozen wier toetreding tot het lidmaatschap, om verschillende redenen, door het Bestuur ten zeerste op prijs zou worden gesteld. Ik laat hier de namen volgen:
A. E. Arkenbout Schokker, Directeur der Meteorologische Inrichting te Rotterdam; J. B. de Beaufort, Burgemeester van Woudenberg; H. van Beuningen, te Utrecht; Dr. C. H. Th. Bussemaker, Hoogleeraar in geschiedenis en politische Aardrijkskunde te Groningen; T. W. van Eeden, Algemeen Secretaris van de Maatschappij tot Bevordering van Nijverheid te Haarlem; Mr. J. A. Feith, Rijks-Archivaris te Groningen; W. van Gelder, Inspecteur van het Inlandsch Onderwijs te Probolinggo; Dr. M. Greshoff, werkzaam bij 's Lands Plantentuin en Herbarium te 's-Gravenhage; O. G. H. Heldring, Bestuurder van de Oudheidkundige Vereeniging Flehité te Amersfoort; H. Hermans, Leeraar aan het Gymnasium te Groningen; W. Heybroek, te Amsterdam; E. B.