Men zal moeten toestemmen dat er voor de Italiaansche geografen alle reden was om Guido Cora's 25-jarige wetenschappelijke werkzaamheid feestelijk te herdenken en dat ons Genootschap wel deed door van zijne instemming te doen blijken door Cora's benoeming tot eere-lid.
Nog wensch ik uwe aandacht in te roepen voor een geleerde, wiens verdiensten mede onlangs door het bestuur werden erkend, nl. Prof. Albrecht Penck te Weenen, die tot correspondeerend lid werd benoemd.
Het is niet mijn doel u ook van hem eene uitvoerige levensschets te geven, want daartoe zou mij de tijd ontbreken en er is ook niet zulk eene rechtstreeksche aanleiding toe.
Indien ik bepaaldelijk over Penck spreek en niet over de andere onlangs benoemde eere- en correspondeerende leden, is het om de volgende redenen. Vooreerst om met een enkel woord te herinneren aan zijn voorstel tot vervaardiging eener wereldkaart op de schaal van een millioenste, met welk denkbeeld hij op het geographisch congres te Bern voor den dag is gekomen. In ons tijdschrift heb ik reeds enkele malen gewezen op den gang dier aangelegenheid; de laatste maal naar aanleiding van het rapport eener commissie van fransche geleerden, benoemd door het Bestuur der Société de géographie de 1'Est. (Afl. 1, jaarg. '95, p. 153).
In weerwil dat die commissie blijkbaar zeer met het plan is ingenomen geloof ik toch niet dat het door haar uitgebrachte rapport de zaak veel verder zal brengen. Over het nut en de urgentie der kaart zijn de opinien der meest bevoegde beoordeelaars nog altijd verdeeld. Wat de regeeringen — zonder wier steun er niets van de zaak kan komen — zullen doen is nog hoogst onzeker. En eindelijk, hoe de wetenschappelijke en de technische uitvoering der kaart zal zijn is nog bijna op alle punten eene open vraag. Zelfs of de schaal van een millioenste wel voor alle bladen de meest geschikte is wordt door sommigen betwijfeld. En dan de spelling der namen, de nul-meridiaan, de projectie, de technische reproductie, de voorstelling van het relief, enz. Dat alles hangt nog in de lucht.
Stappen wij dus daarvan af om enkele woorden te wijden aan Penck's onlangs verschenen werk over de morphologie der aardoppervlakte. Natuurlijk bevat dat werk veel dat reeds bekend was aan hen die studie hebben gemaakt van de werken van Suesz, Heim, Neumayr, Richthofen, de Margerie en anderen. Maar het bevat ook nieuwe gezichtspunten, het geeft eene samenvatting der uitkomsten van alle onderzoekingen en der belangrijkste werken over de verschillende onderdeelen van het uitgebreide studieveld; het is een met verbazende vlijt en duitsche grondigheid samengesteld compendium, waaraan de schrijver tien jaren hard ge-
20