8 millioen M3 dagelijks, welk waterverlies natuurlijk aangevuld moet worden, eerstens door een toestroomen van uit de Oostzee, en verder door 't water van de boven Eider (8 ét 10 % van den geheelen toevoer), dat zich door den 7 M. hoogen waterval in het met het kanaql in vrije verbinding staande Flemhuder meer stort. Daardoor zal 't kanaalwater, wat zoutgehalte betreft, ongeveer overeenkomen met de samenstelling van het Oostzeewater. Dit zoutgehalte in verband met de stroomende beweging van 't kanaalwater en met de drukke scheepvaart, zoowel des nachts als over dag, maakt des winters de ijsvorming zeer moeilijk, zoodat alleen in de strengste winters het kanaal zal dicht vriezen •). Tevens voorkomt die vrij krachtige strooming — tot 0,8 M. per sec. — dat zich vóór de monding van t kanaal, in de beneden Elbe, ondiepten vormen.
Het uitstroomen van 't kanaalwater naar de Elbe zal natuurlijk tijdelijk eene verlaging van den kanaalwaterspiegel veroorzaken en wel het sterkst nabij den Elbemond, maar naar 't oosten geleidelijk afnemen. In overeenstemming met dit naar 't westen hellend niveauvlak is eveneens aan den bodem van t kanaal eene naar die zijde hellende richting gegeven : van Holtenau tot Rendsburg ligt hij horizontaal , maar van daaraf begint de helling met 1 op 200 000, welke geleidelijk toeneemt tot 1 op 25 000. Daardoor zal het kanaal altijd en overal de vereischte diepte van 9 M. behouden.
Van de andere kunstwerken zijn nog vermeld de beide vaste bruggen bij Grünthal (K.M. 35) en bij Projensdorf (niet ver van de oostelijke monding), zoowel voor spoorweg- als gewoon verkeer. Bij het eerste punt ligt het terrein 30 M. boven den kanaalspiegel. De onderkant der bruggen ligt 42 M. daar boven, zoodat de grootste oorlogsschepen kunnen passeeren door alleen de bovenbramsteng te strijken, (zie teekening p. 60). De boogwijdte is daarom ook zoo groot mogelijk genomen, grooter dan bij eenig andere brug in Duitschland, n.1. 156,5 M. 2).
De groote beteekenis van het Noord-Oostzeekanaal, zoowel in militair als in oeconomisch opzicht, ligt in de aanzienlijke verkorting welke de zeeweg tusschen de genoemde zeeën daardoor ondergaat. Wanneer aangenomen wordt dat de passage door 't kanaal 13 uren zal eischen — met inbegrip van een gemiddeld oponthoud van 3 uren door de sluizen — dan verkrijgt men daardoor voor stoomschepen een tijdgewin van ongeveer
') En wanneer het inderdaad ooit zoover mocht komen, dan zullen de Oostzeehavens al sinds langen tijd door het ijs gesloten zijn en de scheepvaart van daar en terug dus niet meer plaats vinden.
2) De spoorwegbrug bij Kuilenburg heeft eene overspanning van 150 M.