solfatara weder in hoofdzaak tot haren ouden toestand teruggekeerd en de modderwel van Si Kidang is krachtiger geworden dan ooit te voren, zóó zelfs dat het scheen alsof zich allengs een kleine eruptie-kegel zou vormen, daar de rand der opening, vooral aan de Noordzijde, snel in hoogte toenam. De hoofd-krater was, bij mijn bezoek in Maart 1884, geheel met zwart, kokend en steeds in hevige beweging verkeerend water gevuld, terwijl te voren slechts uit een paar kleine openingen heet water opwelde.
Weinige dagen te voren — in den nacht van 17 op 18 Maart 1884 — had, volgens de bewoners van Diëng, eene met donderend geluid gepaard gaande hevige uitbarsting van de Kawah Kidang plaats gehad; de sporen van het nedergevallen slijk waren op aanmerkelijken afstand van den krater nog zichtbaar.
Ook bij de westelijk van Si Kadang gelegen Kawah Bantèng was meer werking te bespeuren dan vroeger; aan de westzijde scheen zich eene nieuwe solfatara te vormen.
De in de nabijheid daarvan gelegen Kawah Koe?nbang, waaruit eertijds giftige gassen opstegen (met het oog daarop was deze solfatara indertijd door een hekwerk afgesloten), schijnt zoo goed als uitgewerkt. Ten Westen daarvan nemen de aan dezelfde zuidelijke helling van den Goenoeng Pangonan liggende solfataren in 't algemeen in kracht toe. Ik vond daar toen 5 of 6 plekken, waaruit vulkanische dampen opstegen.
Blz. 470, r. 13 v. 0. „het dorp Boentoe", lees: „het gehucht Boentoe" (door Junghuhn Woendoë genoemd).
Ib. r. 7 v. o. De hier volgende beschrijving, ontleend aan Junghuhn (Holl. uitg. II, blz. 262 noot), is in hoofdzaak juist.
In stede van „Goenoeng Lawé" leze men evenwel „Goenoeng Radja". (Zie de aanteekening op blz. 460, r. 7 v. o., alwaar staat Goenoeng
Lawéh).
Terecht heeft Prof. Veth achter „blauwende bergen" (blz. 471, r. 1) de woorden weggelaten: „welke langs de kust voortloopen", daar deze den indruk geven alsof het Zuid-Serajoe-gebergte langs de kust liep of wel daarachter nog eene andere bergreeks bestond, aan die definitie voldoende.
Aan Prof. Veth's beschrijving zou nog het volgende kunnen worden toegevoegd:
Ten Noorden van den Slamat ziet men den top van den Tjermé (Tjerimai). Meer op den voorgrond ligt de Raga Djambangan, die zich