„Hoogerop aan dezelfde berghelling is boven de Pekarëman nog eene dergelijke ketelvormige verzakking van ± 50 Meter diepte, welke echter geheel onschadelijk is, zoodat op den bodem kool wordt geplant".

Blz. 468, r. 1 v. b. „Tjimat", lees: „Djimat".

Ib. r. 2 v. b. „Këpakisan".

Dit is de naam der nabijgelegen dessa. Waarschijnlijk wordt bedoeld de Goenoeng Gadjahmoengkoer.

Ib. r. 2 en 13 v. b. „Pager Këndëng", lees: „Pager Kandang".

Zie de verklaring van dezen naam bij Verwijk.

Ib. r. 7. v. b. „het dorp Pager Kendeng", lees: „het gehucht Pagër Kandang."

Ib. r. 10 v. b. „het meertje Telaga Lëri" of „Si-Lëri", aldus genoemd om de (door aluin veroorzaakte, zie Veth I, blz. 62) witte kleur der warme beekjes, die hier naast de koude vloeien, en die de gedachte opwekken aan het water waarin rijst gewasschen is (lëri).

Bij wijze van aardigheid vertoont men hier het koken van eieren in een heeten, borrelenden plas vlak naast een koud beekje.

Het water, dat uit de Telaga Lëri afvloeit, wordt door de inlandsche landbouwers als zeer vruchtbaarmakend beschouwd, evenals dat van de Kali Toelis. Het tegendeel wordt beweerd van het water uit de Kawah Kidang afkomstig.

Ib. r. 7 v. o. „waarin het meer Tjebong" uit te spreken: Tjèbong.

Dit is het liefelijkste der Diëng-, wellicht van alle Javasche meren; het doet denken aan de beroemde Königssee in Opper-Beieren.

Ib. r. 6 v. o. „het dorp Simboengan", ten rechte geheeten: Sëmboengan naar de in die streken veel voorkomende struik sëmboeng (Gnapkalium).

In dit welvarende en liefelijk gelegen dorp wordt, volgens Verwijk, veel haarolie bereid uit de zaden van de gondopoero, welke in den handel bekend zouden zijn onder den naam van Bisam-korrels.

Hier schijnt eene vergissing te hebben plaats gehad. De zoogenaamde Bisam-korrels zijn, volgens Filet, de zaden van eene Malvace (Abelmos chus moschatus Monch.), welke plant, volgens hem, in 't Mal. en Jav. Gandapoera wordt genoemd, doch n. f. op Midden-Java algemeen bekend is onder den naam van waron kebo en onder dien naam hier en daar op erfpachtslanden is gekweekt, wijl de zaden tijdelijk eene groote waarde hadden op de Europeesche markt, ten behoeve van parfumerie-bereiding ').

1) Over Abelmoschus moschatus werd reeds gesproken in de aanteekening op bl. 173.