houdt men er opzettelijk paarden op na en wordt in een hoek van de woning alle afval zorgvuldig bewaard.
Van Europeesche vruchten vindt men hier alleen enkele geheel ongenietbare perziken: de perzikboomen zijn naar alle waarschijnlijkheid door de Chineezen ingevoerd, doch niet om de vruchten maar omdat daaraan de kracht wordt toegekend om booze geesten af te weren en omdat de bloemen bij feestelijke gelegenheden eene groote rol spelen. Ook aan het kweeken van groenten, behalve wat sawi en lobak (lange witte Chineesche radijs), doen de Chineezen hier weinig.
Blz. 463, r. 8 v. o. Na „vergoeden" in te lasschen :
Van Batoer gaat de oude directe weg naar Bandjar negara over Pagentan (met een passer, een koffiepakhuis en eene pasanggrahan) en verder over Tjlapar, dicht bij het punt waar de Kali Toelis door het dwarsgebergte breekt, om in het Serajoe-dal te komen. Niet ver van de prise d eau der Sing&merta-leiding komt de weg, na met eene kunstig gebouwde bamboezen hangbrug, zooals er in deze streek vele worden gevonden, de Serajoe te zijn overgestoken, op den grooten weg tusschen Bandjar negara en Wanasaba uit. De afstand bedraagt langs dezen weg, van Batoer tot Bandjar negara 25 palen, nog 1 paal meer dus dan over Karangkobar.
Blz. 464, r. 4 v. b. „dat langs het dorp Timbang".
Dit zijpad loopt — tegenwoordig althans — niet langs het dorp (lees gehucht) Timbang, doch buigt zich even vóór het dorp Pekasiran af en loopt langs de Soemoer Djalatoenda. Dit is althans de tegenwoordig gebruikelijke weg (zie Verwijk)'). Men zou uit de topografische beschrijving . van Prof. Veth echter opmaken dat er vroeger meer westelijk een pad naar het Dringoe-meer heeft geloopen.
Ib. r. 9 v. b. „dringo" beter: „dringoe". Zie Veth I, blz. 162, r. 9 v. b. „Honderden wilde eenden", enz.
Dit schijnt bij Junghuhn's bezoek bij toeval te hebben plaats gehad. Men vindt hier wel eens wilde eenden of talingen (meliwissen), evenals op de Tëlaga Tjèbong, maar „honderden" schijnt wel wat overdreven.
r. 12 v. o. „G. Tjimat", lees: „G. Djimat".
r. 10 v. o. „de solfatara Kawah Dringo".
') Namelijk J. J. Verwijk, „Aanteekeningen omtrent het Diëng-gebergte en zijne Iaei'kwaardigheden"' in Tijdschr. van liet Bat. Gen., Dl. XXXV, bl. 215.
P. J. V.