van den weg naar Bandjar Negara. Achter het Residentie-huis ligt alleen eene enkele graftombe, opgericht ter nagedachtenis van een ter plaatse overleden Resident. Waarschijnlijk is het deze begraafplaats, welke door Prof. V. wordt bedoeld.
Blz. 440, r. 11 v. b. „Het is eene vroolijke en levendige plaats".
Deze uitspraak schijnt mij moeielijk te verdedigen. Integendeel: Banjoemas is een der saaiste hoofdplaatsen van Java.
Ib. r. 13 v. b. „De inlandsche kampongs bevatten" tot en met r. 17 v. b. „toegenomen".
Volgens den Regeenngs-Almanak van 1893 bevat de hoofdplaats Banjoemas 159 Europeanen, 4614 Inlanders en 456 Chineezen. Ib. r. 6 v. o. „Poerwakerta", lees: „Poerwakerta".
Blz. 444, r. 2 v. b. „de eenige, die tot nog toe in Banjoemas in erfpacht zijn uitgegeven".
Sedert zijn ook nog in de afdeeling Poerwakerta een drietal perceelen in erfpacht uitgegeven. Vide Regeerings-Almanak 1893.
45°, noot 1. Makam is eene bekende perdikan-dessa in Poerbalingga. Ib. r. 5 v. o. „Poerwaredja", lees: „Poerwaredja".
„Bandjar Negara", lees: „Bandjar NegM".
45 r- 8 v. b. „ligt moet zijn „lag", want deze is sedert een paar jaren vervangen door een stalen kabelbrug, hangende aan steenen torens, b- r. 16 v. o. „een somber en verlaten voorkomen".
Het voorkomen van Bandjar Negara is niet somberder dan dat van dergelijke kleine hoofdplaatsjes in het binnenland dezer streken, zooals Poerwakerta, Poerbalingga, enz.
460, r. 7 v. o. „Goenoeng Lawéh".
De ten oosten van den Goenoeng Pawinian (eigenlijk Pawinihan) gelegen rotstop, heet niet G. Lawéh, doch G. Radja, volgens sommigen ook G. Tlewoengan of Tlawoengan. Deze eigenaardig gevormde TOts> die bezwaarlijk een top van den Pawinihan kan worden genoemd, ls van zeer verre, b.v. van Tjëlatjap, te herkennen. De distriktsweg naar Karang Kobar is sedert 1884 verlegd langs den Oostelijken voet gjVan den G. Radja, over de dessa's Kali Loendjar en Si Djeroek. ^•46i, r. 7 v. b. „Soerèn en Mroewoe", lees: „Oerang (Si Oerang) en Mrawoe".
r' 10 v. b. „de dessa Karang Kobar bereikt".
Daarvóór in te lasschen: „langs een (in 1884 aangelegden) weg, die de W. helling van den G. Tlaga Lélé (niet Lèlè) volgt.
• r- 12 v. b. „De hutten van Karang Kobar".