rotsen, die het groene eiland aan deze zijde schragen en de wit schuimende branding van den Oceaan, die eeuw in eeuw uit dezen steilen muur bestormt, als wilde zij trachten door taaie volharding ten laatste het lachende „drijvend eiland" te overweldigen".

Blz. 417, r. 5 en 8 v. b. „Adirëdja" lees „Adirëdja".

Ib. r. 9 v. b. „van eene kustrivier, Kali Bengawan geheeten".

De hier bedoelde kreek [want veel meer is 't niet: eene aftapping van het omliggende drassige terrein, door den Oceaanvloed tot een zeeboezem verwijd, gelijk er zoo velen bewesten Tjilatjap zijn] is de Bmgawan Adiradja, aldus genaamd naar de aan haren oever gelegen dessa Adiradja (eene andere dan Adirëdja).

De combinatie van de woorden „kali" en „bëngawan" schijnt mij minder juist, aangezien het laatste n. f. zooveel als „breede rivier" [ons „stroom"] beteekent. [Vgl. de noot van professor Veth onder deze bladzijde sub 2, welke echter verkeerd geplaatst is].

Ib. r. 12 v. b. Achter „rechterzijde" inlasschen: „waar hij niet door woonerven omzoomd is".

Achter „zandigen" in te voegen: „door lage duinen begrensden".

Ib. r. 13 v. b. „moerassige streek, die gedeeltelijk in rijke sawahs herschapen is".

Lees hiervoor: „Smalle moerassige en veenachtige [„lëmah këdjaboer"] strook, welke de duinreeks scheidt van de uitgestrekte sawahvlakte van Adirëdja, nog voor weinige tientallen jaren een troosteloos moeras en thans eene welvarende bevolking van meer dan 100 000 zielen dragende. Vreemd is de eigenaardige vorm van deze lage en drassige vlakte, welke in lange strooken verdeeld is door twee of drie evenwijdig van West naar Oost loopende smalle banken van roode klei, op elk waarvan eene nagenoeg onafgebroken reeks van dessa's gebouwd is".

Ib. r. 11 v. o. „Kendang" zal wel moeten zijn „Këndëng".

Blz. 418, r. 5 v. b. „De Djëtis" wordt bij hare monding „Bëngawan Djëtis" geheeten.

Blz. 439, noot 2. De bergrug, althans dat gedeelte waar de pas over loopt, wordt gewoonlijk Boentoe genoemd. Karangraoe is de naam van eene daarop gelegen dessa.

Ib. r. 13 v. o. De aanleg van dezen weg, door van heinde en ver opgeroepen heerendienstplichtigen , heeft een verbazenden arbeid en, volgens de verhalen, tal van menschenlevens gekost.

Ib. laatste regel. „De Europeesche begraafplaats".

Deze ligt niet hier, maar ten Oosten van de hoofdplaats, niet ver