„und Mirdumerklif der Hauptsache nach ebenfalls aus Grundmoranen„material aufgebaut".

Nog duidelijker blijkt de geringe waarde, welke Dr. Martin aan het materiaal der diluviale ruggen toekent voor eene beantwoording dezer vraag uit hetgeen genoemde schrijver naar aanleiding der diluviale heuvelruggen in het noorden van Oldenburg op blz. 32 van genoemde verhandeling opmerkt: „tritt nns nun der Geschiebelehm als ein Höhenrücken „entgegen, so ist, nach der Beschaffenheit seines liegendes zu urtheilen, „diese Form eine Eigenthtlmlichkeit, welche ihm selbst anhaftet, nicht „aber durch das Relief seiner Unterlage hervorgerufen wird. Wir naben „demnach in jenem Höhenrücken entweder eine Endmorane oder einen „°As vor uns.

„Welche von diesen beiden Möglichkeiten die meiste Wahrscheinlich„keiten ftir sich hat, darüber kann wohl kein Zweifel aufkommen. Beach„ten wir namlich, dass die Streichungsrichtung genau mit derjenigen „Richtung tlbereinstimmt, aus welcher das Geschiebematerial zu uns ge„langt ist, so werden wir uns für die letztere Annahme zu entscheiden „haben".

Hoe Dr. Martin de samenstelling dezer hoogten uit keileem met hare °Asarnatuur vereenigen kan, is mij niet recht duidelijk. Met den naam °Asar heeft men steile walvormige uit rolsteenen, grint en zand — dus uit meer of minder omgewerkt morainenmateriaal — samengestelde ruggen en heuvelrijen aangeduid, die vrij wel evenwijdig aan elkander van het Noorden naar het Zuiden of van het Noord-Oosten naar het ZuidWesten verloöpen — dus in een richting, welke met die, waarin de gletschers zich bewogen hebben, samenvalt.

Gelijk P. W. Strandmark *) zeer waarschijnlijk gemaakt heeft, zijn deze °Asars in smeltwaterstroomen ontstaan, die onder een aanzienlijken druk in de richting der °Asars onder het gletscherijs vloeiden. Evenals op het hedendaagsche Groenlandsche landijs, moet ook op het vroegere Skandinaafsche landijs smeltwater gevormd zijn, dat zich in aanzienlijke stroomen over zijne oppervlakte bewoog. Door spleten in het ijs moesten deze stroomen vroeger of later onder het ijs geraken, waar zij als „Bodenströme" verder vloeiden. Deze smeitwaterstroomen bewogen zich wel is waar op den bodem voort, doch in een ijstunnel, welks wanden de beweging van het ijs medemaakten en waarvan dus de richting door de

I) Om rullstensbildningarne och söttet, hvorpa de blifvit danade (Ueber die Rollsteingebilde und ihre Entstehungsweise). (Redogirelse för h. allur. lörvverket i Helsingborg lasearet. 1884—1885).