doorsnede, welke op Plaat III, N°. 2 op een schaal van 1 : 40 afgebeeld is.

Deze doorsnede leerde mij op den 9 M. hoogen zandwand een zeer dunne keizand-bedekking kennen, die naar het N. W. langzaam in dikte toeneemt, en eindelijk onderaan nog het oorspronkelijke keileem vertoont. Het dekzand was echter nog verder naar het Z. O. op den steilen zandwand te vervolgen, welke 2 M. onder het strandoppervlak nog altijd gelaagd zand opleverde. Het keileem (b) is een vet, aan steenen rijk leem, dat met uitzondering van een onregelmatig begrensde plek, die nog de oorspronkelijk grijze kleur vertoont, ten gevolge der oxydatie van het grijze ijzeroxyduul een geelroode kleur aangenomen heeft. Evenals door het keileem twee duidelijk gebogen of gekronkelde zandlaagjes heenloopen, wisselt het onderliggende zand met twee dunne leemstroken af, die door ijsdruk opgeperst en geplooid zijn geworden.

Een onderzoek naar den bouw en de samenstelling van het zand was hier niet meer mogelijk, daar men de afronding van het klif aan het Z. O. einde heeft aangevangen. Ongeveer 15 M. van den klifrand verwijderd, bevonden zich echter eenige vrij diepe kuilen, waaruit, evenals te Koudum, een fraai wit zand gegraven wordt. Door verdere gravingen vond ik hier onder een 0,55 M. dikke laag leemig keizand (= uitgespoeld keileem) een 1,45 M. dikke afzetting van een fijngeel zand, dat in zijne onderste deelen met fijne klei gemengd is en kleine glimmerblaadjes bevat. Daarop volgde wit zand, dat met een, uit 2 cM. groote rolsteentjes witte kwarts,, lydiet en andere zuidelijke gesteenten samengesteld, grintlaagje, afwisselde. Een uit praeglaciale en glaciale afzettingen opgebouwde heuvel doorboort dus, evenals te Koudum, het glaciaal ongelaagd diluvium of het keileem van het Roode klif.

In laatstgenoemde bodemverheffing werden de doorborende zand- en grintlagen echter slechts op één punt aangetroffen, terwijl deze afzettingen te Koudum den ganschen kern der hier ontwikkelde walvormige hoogte schijnen' te vormen. Daar het keileem den hoogen zandheuvel, die een deel van het Roode klif vormt, geheel ingesloten heeft, en te Koudum de diepten in het daar ontwikkeld heuvelachtig zandterrein heeft opgevuld, zoo blijkt dus het landijs ook hier een geheel nieuw bodemoppervlak tot stand gebracht te hebben en zijne vroegere gedaante geheel te hebben doen verloren gaan. Dat het vóórglaciale zandheuvelterrein bij het tot stand komen van het Morainelandschap van Z. W. Friesland een groote rol heeft gespeeld, ja de aanleidende oorzaak daarvan is geweest, kan uit hetgeen omtrent den invloed van aanwezige hindernissen bij het