boringen mij, dat niet overal op dezen rug keileem met keidekzand aan de oppervlakte ligt, doch dat in de lagere deelen eene dunne bedekking van fijn gerold zand aanwezig is — dat dus stroomend water veranderend op deze hoogte heeft ingewerkt. Niet alleen dat de samenhang op twee plaatsen verbroken werd, doch de heuvels en ruggen verkregen hierdoor en door de duizenden van jaren voortdurende atmospherische werking een min of meer afgerond uiterlijk, dat hen oorspronkelijk niet eigen was.
Na ten W. van dezen wal een laag alluviaal terrein overschreden te hebben, zien wij den bodem zich weêr aanzienlijk verheffen en bestijgen wij eenen tweeden keileemwal, die een naar het N. toe open boog vormt en voor een klein gedeelte met diluviaalzand bedekt is. Deze walvormige hoogte, die het Mirnserklif genoemd wordt en die niet, zooals het Mirdumerklif tot weiland, doch tot bouwland gebruikt wordt, staat in geenerlei verband met andere heuvels, doch daalt ten W. vrij snel naar het alluviale terrein af, hetwelk de hoogte van Warns van het diluvium van Gaasterland scheidt, en verliest zich ten O. gaandeweg in het bosch.
Ten N. van deze hoogte ligt weder een duidelijke rug (Plaat II, fig. 3), van welken wij, uit het bosch komende — het punt waar de grintweg naar Bakhuizen rechts afgaat — een verrassend schoon vergezicht over de zooevengenoemde lage landen en de zee genieten. Deze wal, die ten N, van den grintweg naar Stavoren de bouwvelden van Bakhuizen draagt, aan de zuidzijde daarentegen met prachtig eikenbosch bedekt is, waarin hij zich gaandeweg verliest, heeft een Z. O.—N. W. strekking en bezit een vrij scherpe ombuiging naar het Z. W..
Verscheidene boringen op dezen rug leerden mij, dat ook hier het keileem, doorgaans met een dek van leemig keizand, op de hoogste punten aan de oppervlakte ligt.
Van dezen rug een blik naar het N. werpende, zien wij weder twee hoogten voor ons liggen, die wij over een dor en dus met heide en dennen begroeid zandterrein spoedig bereikt hebben. In de lagere zuidwestelijke verschijnt het keileem nergens aan de oppervlakte, hoewel talrijke, door omploeging uit den ondergrond opgenomen steenen over de bouwlanden verspreid liggen.
Wanneer wij dezen heuvel afdalen en vervolgens de walvormige hoogte bestijgen, waarop het dorp Hemelum voor een deel gebouwd is, dan zien wij het jongere zand spoedig voor keileem met leemig keizand plaats maken, welke vorming wij hier als eene smalle, een weinig S-vormig gebogen , strook uit het zand zien te voorschijn komen. Van deze hoogte,