BIJDRAGE TOT DE KENNIS VAN FRIESLANDS

BODEM.

V.

KAARTEERING VAN HET DILUVIUM VAN GAASTERLAND EN HEMELUMER-OLDEPHAERT EN NOORDWOLDE

DOOR

Dr. H. VAN CAPPELLE.

[Mei plaat I (kaart n°. II), II en 777].

In de maand Maart van het vorig jaar werden mij door Mevrouw de Wed, O. C. Star Numan, geb. van Swinderen en door Mr. O. Star Numan te 's Gravenhage eenige bodemonderzoekingen opgedragen op hunne uitgestrekte bezittingen in de gemeente Gaasterland, en wel voornamelijk met een agronomisch doeleinde. De slechte stand van het eikenhakhout op sommige plaatsen deed de vraag rijzen, aan welke oorzaken deze in het oog loopende verschillen waren toe te schrijven en maakten et instellen van een aantal boringen zeer wenschelijk.

Dat zulke speciale onderzoekingen in de onmiddellijke nabijheid van let daar ontwikkelde Morainelandschap voor de kennis van het Nederandsch diluvium niet geheel zonder waarde zouden zijn, was, na hetgeen in de laatste jaren over dit onderwerp het licht heeft gezien, wel te verwachten.

Door 155 handboringen op de uitgestrekte eigendommen, welke tus^chen den grintweg van Ruigahuizen naar het logement Kippenburg in •O- richting tot aan de zeekust zich uitstrekken, bevond ik:

1 • dat de dorheid des bodems öf aan de aanwezigheid van zandoer . nabij de oppervlakte öf aan de groote diepte, waarop het voor

water ondoordringbare leem onder het zand ontwikkeld is, geweten moet worden, en

2 • dat ook op de hooger liggende terreinen, waar Staring's kaart

Grmtdiluvium aangeeft, eene, hoewel zeer dunne, uit fijn zand