herinnert zich dat in 1878 zich eene commissie had gevormd voor de oprichting van een standbeeld voor Huig de Groot, dat op 10 April 1883 de 300ste verjaardag der geboorte van het „Delftsche orakel" plechtig was gevierd en dat op 25 September 1886 zijn standbeeld op de Groote Markt te Delft plechtig werd onthuld. Wijnmalen, die reeds in 1869 zijne Proeve: „Hugo de Groot als verdediger van het Christendom" (waarover zie W. P. Wolters' artikel in „de Gids" van September 1869) had uitgegeven , had zich daarbij niet onbetuigd gelaten, was een ijverig Secretaris der Commissie geweest, had over de zaak geschreven in de „Revue de Droit International" en gaf ter gelegenheid der onthulling nog zijn „Woord" uit: „Waarom een standbeeld?" — Zijne ijverige bemoeiingen ter zake bezorgden hem het ridderkruis van den Nederlandschen Leeuw.

Ook aan onze West-Indische Bezittingen wijdde Wijnmalen zijne aandacht. Eene proeve zijner bekendheid met de literatuur daarover gaf hij in zijn in het nummer van December 1887 van de „Revue Coloniale Internationale" verschenen artikel: „Les possessions néerlandaises dans les Antilles. Notices bibliographiques, historiques, économiques et statistiques".

Dat hij zich, behalve in dat stuk, nog meer met statistiek bezig hield, bewees ook zijne bewerking, gedurende een paar jaren, voor de „Vereeniging voor de Statistiek" van het Statistisch overzicht van Ned.-OostIndië (waarvoor hij zich echter eene scherpe terechtwijzing in „De Indische Gids" van December 1889 op den hals haalde).

Van 1876 tot 1878 redigeerde hij „De Indische Letterbode" en werd in 1879 mede-redacteur van de toen in het leven getreden „Indische Gids" voor de rubriek „Koloniale Literatuur". Hij bleef dit tot 1888.

In het „Tijdschrift van Ned.-Indie" van September 1872 had hij eene uitvoerige aankondiging geschreven van Van Soest's „Geschiedenis van het Kultuurstelsel".

In „de Ind. Gids" van Februari 1884 schreef hij: „Moederlandsche financieele beschouwingen en Indische belangen".

De in 1883 te Amsterdam gehouden Internationale Koloniale Tentoonstelling gaf hem aanleiding tot zijne in 1885 te Parijs verschenen brochure: „L'Exposition Coloniale d'Amsterdam de 1883 et 1'Indologie".

Hoe hij zich reeds jaren geleden voor de opiumzaak interesseerde, blijkt uit zijn artikel in het „Tijdschrift van Ned.-Indie" van Augustus I^75: „Een noodkreet over den opiumhandel in Ned.-Indie". Geen wonder dat hij in 1889 behoorde tot de mede-oprichters en eerste bestuurders van den Anti-opium-bond.