in: „Antirevolutionaire koloniale politiek" en later in zijne brochure: „Wat staat ons te wachten? Eene toelichting uit Indië van de koloniale Staatkunde der antirevolutionaire partij" enz. (Amsterdam, 1888).

Teneinde eenigermate te beoordeelen wat Wijnmalen gedurende bijna eene kwart eeuw voor het Kon. Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenkunde van Ned.-Indie is geweest, leze men in de lange reeks der „Bijdragen" van dat Instituut de steeds door hem als Secretaris gestelde jaarverslagen en de notulen der algemeene en bestuursvergaderingen. Eenigermate, want slechts zij die dergelijke betrekking hebben vervuld, (W.'s waardige opvolger, de als schrijver zoo gunstig bekende heer E. B. Kielstra, die, na reeds gedurende W.'s ziekte de betrekking te hebben waargenomen, het Instituuts-bestuur heeft verplicht door de benoeming tot Secretaris aan te nemen, zal dit mede ondervinden), weten hoevele werkzaamheden den Secretaris van dergelijke wetenschappelijke lichamen op de schouders worden gelegd, hoeveel correspondentie moet worden gevoerd, hoeveel tijd en zorg aan de uitgave der geschriften , aan de voorbereiding der vergaderingen, aan de uitvoering der daar genomen besluiten moet worden besteed. Die lastige taak heeft Wijnmalen gedurende bijna een kwart eeuw met ijver vervuld. Eene zijner illusien was het zilveren feest van zijn Secretariaat te mogen beleven. Het heeft echter niet zoo mogen wezen.

De vele tijd, welke het secretariaat hem roofde, is waarschijnlijk oorzaak dat men in de lange reeks van 's Instituuts geschriften, behalve tal van in de notulen vermelde rapporten, slechts zelden wetenschappelijke bijdragen van Wijnmalen's hand zal aantreffen.

Slechts op een tweetal door hem bezorgde edita van het Instituut worde nog even gewezen. i°. Op 19 Juni 1876 bij de herdenking van het vijfentwintig-jarig bestaan van het Instituut trad Wijnmalen als feestredenaar op. Zijne rede, met onderscheiden bijlagen, werd opgenomen in een destijds verschenen afzonderlijk nummer der „Bijdragen". 2°. Aan Wijnmalen's initiatief was het te danken dat door het Instituut aan het in 1883 te Leiden bijeengekomen Congres der Oriëntalisten belangrijke feestgaven konden worden aangeboden. Zelf leverde hij daartoe geene bijdrage, maar hij wist tal van geleerden uit te noodigen dit wel te doen en zorgde voor de tijdige uitgave.

Moge dit weinige volstaan ten betooge dat Wijnmalen's naam ten volle verdient bij het Instituut in eere te worden gehouden.

Vermelden we nu ten slotte nog eenige andere zijner geschriften.

Wijnmalen was een groot vereerder van onzen Huig de Groot. Men