sale rotsklompen bedekte terrein ontmoet, zijn niet gering. Het eene oogenblik heeft men vasten bodem onder zich, het volgende zinkt men tot de schouders in de veenmassa weg. Ik ondervond dit ten volle, daar wij den volgenden dag op weg naar het Madi gebergte verdwaalden en, na een marsch van i £ uren, in het moerasbosch moesten overnachten. Mijn koelies leden dien nacht zeer door de koude, verscherpt door flinken regen. Op 20 September overschreden wij de kamhoogte van het Madi-gebergte op een hooger en meer westelijk gelegen punt dan het pad, dat wij hadden verloren. Wij sloegen in een pad, ons aan het kompas houdende, in zuidelijke richting verder en bereikten des avonds de Sei Midih, die wij nog een eindweegs volgden. Op 21 September bereikten wij het pad weder op het punt, waar dit op den berg gaat, die de Sei Midih van de Sei Paneh scheidt. Ook dien dag verloren wij weder het onduidelijke spoor (er zijn nl. in deze bosschen talrijke sporen, gemaakt door Dajaks, die boschprudukten zoeken) en moesten in het bosch overnachten. Op 22 September bereikten wij de Sei Paneh vrij wat hooger dan het punt, waar het pad die rivier treft. Wij gingen daarna nog anderhalven dag door de rivierbedding en kwamen gisteren te 3 uren hier aan. Dat was voor mij het moeilijkste deel van den tocht; dat loopen en springen door meer of minder diep water over gladde rotsblokken vind ik een bezigheid, die ik nog steeds liever aaii Maleiers en Dajaks overlaat. Echter was ik gedurende dien „djalan ajer" uitstekend in staat het rivierprofiel (geologisch) op te nemen, wat de vermoeienissen goed maakte. Juist één uur voordat wij aankwamen waren ook mijn vaartuigen met rijst etc. van Sintang, na 17 dagen reis van Na Pinoh, aangekomen. Dit viel op een gansje; want onze rijst was op x/4 karong na op. Morgen zak ik de Keremoei af en hoop morgenavond de Melawi te bereiken. Deze tocht van Boenoet hierheen is niet alleen geologisch interessant, doch is tevens de meest genotvolle tocht geweest, dien ik tot nu toe in Borneo heb gemaakt. Een enkel uur op de Babar Hantoe is een maand van de grootste vermoeienissen waard. Onder de koelies had ik slechts één geval van malaria; overigens waren wij allen gezond; gisteren is een van de koelies, die het niet kon volhouden, in de Oeloe Paneh in een pondokje achtergebleven.
Moribooi, Oeloe Lekawai, x October 1894.
Na mijn aankomst te Kwala Paneh heb ik zeer snel gereisd om de lastige goeroengs van de Sei Lekawai nog te kunnen passeeren, voordat de geduchte Octoberregens zouden zijn ingevallen. Dit is mij gelukt. De