dagen kon wachten. Dit kon ik echter niet, daar zoowel mijn geringe rijstvoorraad, als het feit, dat ik met mijn bidars de watervallen op moest, ieder oponthoud verbood. Ik besloot een deel van de goederen hier te ontschepen en die over land tot boven de watervallen te laten dragen, en sprak met Wangsa Patti af, boven de watervallen op hem te wachten. Daar het water gunstig was, vertrok ik terstond daarop en moest nu de watervallen op met mijn eigen volk zonder gids. Dit was een waagstuk, doch het gelukte. Na op een hooge rots midden in den Goeroeng Pelai (een aangrijpend schoon bivouak bij helderen maneschijn) overnacht te hebben, bereikte ik, met zeer veel moeite, den volgenden dag des avonds laat, de Pangkalan Kapala Riam, de plaats waar het pad over land van Lematak de rivier weder bereikt. Het lastigst was de Goeroeng Nakan, waar ik de bidars geheel liet onttakelen en over de rotsen ruim 4 meter boven den val liet slepen. Het passeeren van deze goeroeng alleen kostte ruim 4 uren onafgebroken inspannend werk.

Den volgenden dag, 14 September, kwam Wangsa Patti met 6 Dajaks aan om mij te vergezellen. Van de Pangkalan Kapala Riam is de Tebaoeng, meer dan een halve dagreis ver, zeer gemakkelijk bevaarbaar; het water is diep en de hindernissen zijn onbeduidend. Op 15 September bereikten wij de Goeroeng Benoewang, den fraaisten waterval, dien ik tot nu toe in Borneo heb gezien. Het water valt eenige meters over steile zandsteenbanken en de rivier is daar niet meer dan 9 meter breed. Het water ontlast zich in een ongeveer 200 meter breeden, diepen kolk, die nagenoeg rond is en een meertje vormt, waarvan de oevers voor een groot deel met ransèh (wilde sagopalm) zijn begroeid. Talrijke Coniferen geven aan de vegetatie een eigenaardig cachet. Ook bij dezen waterval moesten de bidars over de rotsen worden gesleept, waarbij één der bidars bijna verongelukte. Iets hooger roeiden wij de S"i Keremoei Tebaoeng, een linkerzijtak van de Tebaoeng, een eindweegs op en bereikten te r ure de Pangkalan Paneh, het punt waar de weg over land begint.

Na de gebruikelijke moeilijkheden, verbonden aan het verdeelen der goederen bij het begin van een landreis, te hebben overwonnen, gingen wij op 16 September des morgens vroeg op marsch. De weg voert over den zeer langen kam van den 712 M. hoogen Bt. Beransa weder naar een hooger gelegen punt van de Sei Tebaoeng, dat wij te 3 uren des namiddags bereikten. Hier wordt de Tebaoeng weder over een grooten afstand bevaarbaar en in dit gedeelte van de Tebaoeng bevinden zich altijd sampans, die door Dajaks, die getah zoeken, worden