nimmer was opgevallen, dat de paden zoo moeilijk begaanbaar waren.
Op dezen weg overschrijdt men reeds de waterscheiding tusschen het stroomgebied van de Seberoeang en de Embahoe. iV« Benoewcing is de uitmonding van de Sei Benoewang in de Gang, een zijtak van de Sei Tepoewai, die zich weder in de Embahoe ontlast. In den namiddag kon ik van Na Benoewang nog den Baioe Raoéng, den oosttop van de Bt. Rajoeng bestijgen, vanwaar men vooral een goed uitzicht over het Beloewis-gebergte heeft. Des nachts regende het hevig, zoodat de weg, dien ik den volgenden dag naar Pijaji, de kampong aan de Sei Gang moest volgen, voor een groot deel door het water van de zeer gezwollen Sei Gang, nogal bezwaarlijk was. Doornat door hemel- en rivierwater kwamen wij te Pijaji aan, waar het mij gelukte een paar kleine sampans te huren, waarmede ik nog dien dag tot Antok, een kampong aan de Sei Tepoewai afzakte. Het huis hier, zooals trouwens alle huizen in dit gedeelte van het stroomgebied van de Embahoe ziet er bijzonder vuil en vervallen uit. De Dajaks hier zijn allen tot den Islam overgegaan en noemen zich Maleiers; er wonen ook vrij wat ware Maleiers in die huizen. Niet alleen hier, maar ook elders merkte ik op, dat de Maleiers en Maleier-Dajaks hun huizen veel minder goed onderhouden, veel vuiler en ook veel onvriendelijker zijn dan de onverbasterde Dajaks. Ook ziet men bij hen geen voorwerpen van kunstvlijt. Terwijl de Seberoeang-Dajaks (gedeeltelijk Kantoek-Dajaks) uiterst smaakvolle baadjes en plaids (koemboes) weven en fraai snijwerk vervaardigen, houdt dit alles terstond op zoodra zij „massok Malaioe". Meer dan de helft der bevolking aan de Sei Tapoewai en de Sei Gang lijdt aan kropgezwellen. In het huis te Antok waren alleen vrouwen en kinderen, daar de mannen bezig waren de ladangs in orde te maken. Ik liet het kamponghoofd uit het nabijgelegen huis „Roemah-Madong" halen. Ook daar bleken geen koelies te krijgen te zijn, doch het kamponghoofd was bereid mij als gids naar den Bt. Pijaboeng te vergezellen. Het bestijgen van dien 1150 M. hoogen berg was voor mij van groote bet eekenis, daar hij juist tusschen het stroomgebied van de Embahoe en de Silat ligt en hij slechts door bergen van veel minder aanzienlijke hoogte is omgeven. Door het onvoldoende aantal mijner koelies bereikte ik op 14 Augustus slechts een hoog op den Pijaboeng gelegen ladang, waar ik in een ledig ladanghuisje overnachtte. Den volgenden dag bereikte ik, van hier uit, den top van den Bt. Pijaboeng. Voor de zeer lastige en langdurige klouterpartij werd ik niet door een bijzonder fraai uitzicht beloond. Het weder was regenachtig; doch door een langdurig